ECLI:NL:RBZWB:2025:781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
02-008145-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en ontvankelijkheid van het verzoek

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1981 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zeist, had eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van twee jaar, zoals vastgesteld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 november 2023. Op 20 november 2024 had de rechtbank al beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel vereist was. De verdediging diende op 26 november 2024 een verzoek in tot tussentijdse beoordeling van deze maatregel.

Tijdens de zitting op 30 januari 2025 werd de ontvankelijkheid van het verzoek aan de orde gesteld. De officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, verzocht de rechtbank om de veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er nog geen zes maanden waren verstreken sinds de laatste beslissing tot voortzetting van de ISD-maatregel. De raadsman, mr. D.T. Stoof, voerde aan dat de veroordeelde niet aanwezig kon zijn bij de eerdere beoordeling en vroeg om ontvankelijkheid in het verzoek.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek prematuur was, aangezien de wetgeving een termijn van zes maanden voorschrijft voor het indienen van een verzoek tot tussentijdse beoordeling na een eerdere beslissing. De rechtbank verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel, gebaseerd op artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-008145-23
Beslissing tussentijdse beoordeling ISD-maatregel van 30 januari 2025
Aan veroordeelde
[veroordeelde]
geboren te [plaats] op [datum] 1981
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zeist
is de ISD-maatregel opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2023 waaruit blijkt dat aan veroordeelde de ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van 2 jaar;
- de beslissing van deze rechtbank van 20 november 2024 waarin de rechtbank heeft beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist;
- het verzoek van de verdediging van 26 november 2024 tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel;
- een voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel van 3 december 2024 van [naam 1], reclasseringswerker, omtrent de stand van uitvoering van het plan van opvang van de veroordeelde;
- een evaluatierapportage ISD van [naam 2], senior casemanager ISD bij PI Vugt, ten behoeve van deze zitting, inhoudende het advies tot voortzetting van de ISD-maatregel.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank van 30 januari 2025 is de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, gehoord. Tevens is de raadsman van veroordeelde mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda, gehoord. Veroordeelde is verschenen. Tevens is deskundige [naam 2], senior casemanager ISD bij PI Vught, verschenen.
Tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft de voorzitter, in het licht van artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ambtshalve de ontvankelijkheid van het verzoek aan de orde gesteld en aan procespartijen om een reactie gevraagd, gelet op de beslissing van de rechtbank van 20 november 2024 op een eerder verzoek om tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel, luidende dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel vereist is.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzoekt de rechtbank om veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel. Gelet op artikel 6:6:14, eerste lid, Sv kan een veroordeelde na het onherroepelijk worden van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist, na zes maanden opnieuw een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel doen. Er zijn nog geen zes maanden verstreken sinds de laatste beslissing tot voortzetting.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat veroordeelde tijdens de tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel op 6 november 2024 niet aanwezig was of kon zijn. Veroordeelde wil graag gebruikmaken van zijn spreekrecht ter zitting. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom om veroordeelde ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

5.Het oordeel van de rechtbank

De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of veroordeelde ontvankelijk is in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel.
Uit de stukken blijkt dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 15 november 2023 aan veroordeelde de ISD-maatregel heeft opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft, naar aanleiding van een verzoek van veroordeelde om de ISD-maatregel tussentijds te beoordelen, op 20 november 2024 beslist dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde ISD-maatregel vereist is.
Ingevolge artikel 6:6:14, eerste lid, Sv kan, indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling, een verzoek als bedoeld in het eerste lid worden gedaan na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan na zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist. De wetgever heeft daarmee een duidelijke termijn gesteld voor het indienen van een verzoek tot een tussentijdse beoordeling.
Het verzoek is op 26 november 2024 ingediend. De rechtbank stelt vast dat op het moment van indienen van het verzoek minder dan zes maanden waren verstreken na de beslissing op het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel van 20 november 2024. Het verzoek is dan ook prematuur en veroordeelde zal om die reden in het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De beslissing berust op artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De beslissing

De rechtbank
- verklaart veroordeelde niet-ontvankelijk in het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Spelde en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2025.
Mr. Paijmans is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.