Uitspraak
Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Beoordeling van het bewijs
5.Vordering van de benadeelde partij
6.Beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2005 en momenteel gedetineerd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2025 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. Kool, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een buitengewoon opsporingsambtenaar, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De aangifte van de opsporingsambtenaar werd niet ondersteund door een proces-verbaal van bevindingen, wat de bewijskracht van de aangifte verzwakte. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangever alleen niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank bepaalde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.