ECLI:NL:RBZWB:2025:7724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
02-123626-25, 02-092338-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag door minderjarige met mes in McDonald's

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die op 11 april 2025 in een McDonald's in [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem tweemaal met een mes in de rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer in een confrontatie verwikkeld raakten, waarbij de verdachte het mes oppakte en het slachtoffer verwondde. De rechtbank oordeelde dat er geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces was, en dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel op. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte. De benadeelde partij, [slachtoffer], vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf recht deed aan de ernst van het feit, waarbij ook de impact op het slachtoffer werd meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-123626-25, 02-092338-23 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende aan de [woonadres] ,
thans gedetineerd in de [jeugdinrichting] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 oktober 2025, met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie mr. E. Kool en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 april 2025, heeft geprobeerd [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of heeft geprobeerd dit toe te brengen, door hem met een mes tweemaal in zijn rug te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] op 11 april 2025 met elkaar in confrontatie zijn gekomen in de McDonalds te [plaats] . Verdachte en [slachtoffer] zijn met de hoofden tegen elkaar aan gaan staan, waarna [slachtoffer] verdachte een stoot met zijn vuist heeft gegeven. Zij raakten met elkaar in gevecht en belandden op de grond. Op enig moment viel er een mes op de grond. Verdachte grijpt dit mes, haalt uit en steekt verdachte [slachtoffer] in de rug. Terwijl het gevecht zich verplaatst komen er andere jongens binnen. Een medewerker van Mc Donalds en een jongen uit de groep van het slachtoffer hebben vervolgens geprobeerd verdachte en [slachtoffer] uit elkaar te trekken. Verdachte steekt dan nogmaals in de rug van [slachtoffer] . Bij deze tweede steek blijft het mes in de rug van [slachtoffer] zitten. Als gevolg van de geweldshandelingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten een forse klaplong en bloed in de borstkas.
Primair: poging tot doodslag
De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen dat verdachte bij het steken vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat verdachte uit was op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met kracht met een mes in de rug (achterzijde van de borstkas) van [slachtoffer] heeft gestoken. Als gevolg hiervan is zijn long geperforeerd en zat er bloed in de borstkas. Dat verdachte met kracht moet hebben gestoken, blijkt niet alleen uit het letsel, maar ook uit de omstandigheid dat het mes eerst door de bodywarmer en het trainingspak van het slachtoffer is gegaan. Het mes is bovendien in de rug van [slachtoffer] blijven steken nadat verdachte voor een tweede keer had gestoken. Het kan gelet hierop niet anders dan dat het steken met zodanige kracht en intensiteit is gegaan dat het mes door de kleding en met voldoende diepte het lichaam van [slachtoffer] in is gegaan om zijn long te kunnen perforeren. Daarbij is op de ter zitting getoonde camerabeelden te zien dat verdachte met het lemmet een beweging met kracht in de richting van de rug van [slachtoffer] maakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen, het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . In de romp bevinden zich meerdere kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam, zoals de longen en belangrijke (slag)aderen. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer] , dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van [slachtoffer] , ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 april 2025 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hem met een mes meermaals (met kracht) in de rug
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De intensieve aanval door [slachtoffer] op verdachte, waarbij verdachte geen reële mogelijkheid had om zich te onttrekken, rechtvaardigde het steken met een mes. Subsidiair stelt de verdediging dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die de overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, voor zover aan de orde, veroorzaakte (noodweerexces).
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen geslaagd beroep toe op noodweer(exces). Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voor zover daar volgens de rechtbank wel sprake van was, voldeed het handelen van verdachte niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Als de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen moet dan wel het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte, nadat hij hoofd aan hoofd stond met [slachtoffer] , door hem werd geslagen. Vanaf deze klap en de worsteling die daarna volgt was er sprake van een noodweersituatie en daarmee ook een noodzaak tot verdediging. Verdachte heeft zich verweerd met een mes dat voor het grijpen op de grond viel. De lezing van verdachte, dat het mes uit de broeksband van [slachtoffer] is gevallen en dus van [slachtoffer] moet zijn geweest, vindt geen steun in het dossier. Op de camerabeelden is dit niet als zodanig waargenomen en overigens ook niet mogelijk gelet op de positie waarin [slachtoffer] zich op dat moment ten opzichte van verdachte bevond. De door getuigen waargenomen handelingen die zij aan [slachtoffer] toedichten passen bovendien eerder bij het handelen van verdachte, die – voordat het mes viel – tot twee keer toe naar zijn broeksband grijpt. Op basis van de camerabeelden concludeert de rechtbank dat het aannemelijk is dat het mes van verdachte was. Verdachte heeft het mes vervolgens, toen het eenmaal voor hem viel, zonder aarzelen direct opgeraapt en tot twee keer toe gebruikt. De reactie van de verdachte – het steken met een mes in de rug van het slachtoffer – staat niet in redelijke verhouding tot de daaraan voorafgaande aanval van het slachtoffer omdat die aanranding bestond uit het slaan met blote vuist en de daaropvolgende worsteling. Uit de bewijsmiddelen volgt evenmin dat verdachte zich moest verweren tegen een intensieve aanval van het slachtoffer of (de dreiging daarvan) door groepsgenoten van het slachtoffer. Daarmee overstijgt de reactie van verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt, zoals de verdediging betoogt. Verdachte verklaart dat hij – in de 5 seconden na de klap – een black-out zou hebben gehad en doodsangsten heeft uitgestaan. Die stelling vindt echter geen steun in de voorliggende stukken en het verhandelde ter zitting. Uit de bij verdachte waargenomen handelingen tussen de aanranding en zijn gewelddadige gedragingen, en zijn afgelegde verklaringen is niet gebleken van een bij verdachte door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, noch van een black-out. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding en dat verdachte handelde onder invloed van die hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces kan daarom eveneens niet slagen.
Nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden en evenmin een omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het feit strafbaar en is ook verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke PIJ-maatregel en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie verzoekt de aan verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden en het toezicht hierop dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts vordert de officier van justitie de vordering tot voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen voor de duur van 50 dagen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank het standpunt van de verdediging niet volgt, wordt verzocht aan verdachte op te leggen een straf die gelijk is aan het voorarrest, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
De ruzie die verdachte met [slachtoffer] in de McDonalds heeft gehad omdat deze zijn jas terug wilde van verdachte, is volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem tweemaal met een mes in de rug te steken. Het handelen van verdachte staat op geen enkele manier in verhouding tot wat er gaande was. [slachtoffer] heeft door toedoen van verdachte een geperforeerde long opgelopen en heeft daarvoor een aantal dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Dat het niet slechter met [slachtoffer] is afgelopen, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Verdachte heeft met zijn handelen totaal niet stilgestaan bij de levensgevaarlijke gevolgen voor [slachtoffer] .
Het steekincident vond plaats in de McDonalds, waar op dat moment veel mensen en ook jongeren aanwezig waren. Dit soort geweld roept gevoelens van angst en onveiligheid op in de samenleving, vooral bij de slachtoffers, maar ook bij de getuigen van dit soort geweld. Dat blijkt ook uit de geschokte reacties van het publiek die te zien zijn op de beelden in de McDonalds. Voor het slachtoffer in het bijzonder geldt dat hij – zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring en de toelichting op zijn vordering – veel last heeft van wat hem die avond is overkomen, zowel lichamelijk als geestelijk. Zo heeft [slachtoffer] lange tijd niet kunnen werken of sporten en heeft hij door dit incident zijn schoolexamens gemist. Daarnaast heeft het handelen van verdachte bij [slachtoffer] gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeggebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze gevoelens, maar ook psychische gevolgen van het gepleegde geweld nog gedurende langere tijd kunnen aanhouden.
De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel van het strafblad van verdachte van
24 juni 2025, waaruit blijkt dat hij in 2024 is veroordeeld ter zake een poging tot zware mishandeling. In die zaak is door verdachte eveneens geweld gebruikt met behulp van een mes. Verder blijkt dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd. Dat heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om weer een soortgelijk feit te plegen. De rechtbank acht dit heel zorgelijk.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] en GZ-psycholoog drs. [naam 2] hebben onderzoek naar de persoon van verdachte verricht. Zij concluderen in hun rapportage van 3 oktober 2025 dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek op sociaal emotioneel, didactisch (school) en moreel gebied. Bij verdachte is een Autisme Spectrum Stoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis vastgesteld. De gewetensfunctie van verdachte is gebrekkig ontwikkeld en ook zijn empathisch vermogen is onvoldoende ontwikkeld. Verdachte reageert impulsief agressief en kan zijn gedrag ook niet adequaat bijsturen of afremmen. Achteraf zijn gevoelens van schuld en/of schaamte onvoldoende bij hem aanwezig. Volgens de deskundigen kan worden aangenomen dat doorwerking van de stoornissen in het aan verdachte tenlastegelegde, bij bewezenverklaring, van aanzienlijke invloed was, gelet ook op het recidiverend karakter van zijn antisociale gedrag. Aangenomen kan worden dat verdachtes gedrag voortkwam uit de ASS en de normoverschrijdende gedragsstoornis en dat zijn inadequate coping van invloed was op zijn handelen. Hiermee in het verlengde kan worden gesteld dat verdachte in een verminderde mate in staat was om ten tijde van het tenlastegelegde andere gedragskeuzes te maken.
Geadviseerd wordt daarom het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De prognose met betrekking tot de verdere persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte is, onbehandeld en bij onveranderde omstandigheden, risicovol en zeker niet gunstig. De kans op herhaling wordt bij onveranderde omstandigheden hoog geschat. Door de deskundigen wordt daarom aanbevolen om behandeling stevig te borgen. Hoewel de ernst van de problematiek, het ernstige gevaar voor criminele ontsporing, de afwezige draagkracht bij de ouders en de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden indicatief zijn voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, zien de deskundigen toch mogelijkheden de behandeling in een voorwaardelijk kader op te nemen. Er is een lichter, minder ingrijpend middel, voorhanden, namelijk behandeling in een forensische jeugdkliniek zoals de [jeugdkliniek] . Verdachte zegt nu pas te beseffen dat hij de aangeboden hulp nooit serieus heeft genomen en is bereid om begeleiding en therapie te aanvaarden. Het advies is daarom om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) heeft tijdens de zitting verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport van 27 oktober 2025 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de genoemde (bijzondere) voorwaarden en daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie ter overbrugging op de plaatsing van verdachte in de [jeugdkliniek] . Ook de Raad schat de kans op herhaling als hoog in. De Raad deelt de visie van de deskundigen en acht bij bewezenverklaring een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden. De Raad heeft contact opgenomen met de [jeugdkliniek] en zij hebben aangegeven dat er momenteel een wachtlijst van twee tot vier maanden is. De casus is weliswaar nog niet beoordeeld, maar de NIFP-deskundigen adviseren een behandeling bij de [jeugdkliniek] . De kans is dan ook groot dat de [jeugdkliniek] verdachte aanneemt. De Raad heeft ook afgewogen of een minder ingrijpend alternatief is dan het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maar dit acht de Raad niet passend gelet op de noodzaak tot behandeling binnen een stevig kader. Daarnaast vindt de Raad het van belang dat verdachte meewerkt aan een invulling van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk, naast de voorwaarde van ambulante (forensische) nazorg die de jeugdreclassering passend vindt. Ondanks dat de Raad de prioriteit legt bij de start van de behandeling, vindt hij het van belang dat verdachte bij een bewezenverklaring ook ervaart dat dergelijke ernstige feiten gevolgen hebben. De Raad acht daarom ook het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend. De Raad adviseert tot slot de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
De jeugdreclasseerder heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij zich aansluit bij de adviezen van de Raad en de deskundigen. Zij onderschrijft de noodzaak van een strak juridisch kader in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Opleggen van straf en/of maatregel
De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt het advies van de psychiater en de psycholoog om het bewezenverklaarde in verminderende mate aan verdachte toe te rekenen, over.
Jeugddetentie
Verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij de rechtbank als strafverzwarend meeweegt dat verdachte het feit heeft gepleegd terwijl hij nog in een proeftijd liep.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat verdachte kwetsbaar is, zal zij een langere jeugddetentie opleggen dan gevorderd om recht te doen aan de ernst van het feit. De rechtbank ziet geen belemmering in de omstandigheid dat verdachte naar verwachting op korte termijn terecht zou kunnen in de [jeugdkliniek] . In de justitiële jeugdinrichting kan immers ook, ter overbrugging, de voor verdachte noodzakelijke behandeling en voorbereiding op zijn plaatsing in de kliniek plaatsvinden. De rechtbank acht een jeugddetentie voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
PIJ-maatregel
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij het noodzakelijk acht dat aan verdachte een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals vermeld in artikel 77s Sr, is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit de dubbelrapportage van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogen bestond, dat de kans op herhaling van strafbare feiten hoog wordt ingeschat en behandeling noodzakelijk wordt geacht om dit risico te verkleinen. Daarmee is de PIJ-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen.
Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zijn. De rechtbank overweegt hierover dat uit voornoemde rapporten blijkt dat de hardnekkige en langdurige problematiek en het hoge recidiverisico intensieve en passende begeleiding en behandeling in een forensische setting noodzakelijk maken. De rechtbank zal de PIJ-maatregel, zoals geadviseerd door de deskundigen, voorwaardelijk opleggen omdat er een geschikt alternatief voorhanden is middels plaatsing en behandeling in de [jeugdkliniek] , en de verwachting ook is dat verdachte daaraan zal meewerken. De rechtbank zal daarom naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie de aan verdachte de geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Dat houdt in dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden houdt. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de voorwaarden zoals door de Raad in zijn rapport zijn geadviseerd. Op deze manier kan de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het beste gewaarborgd worden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar verklaren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Zonder behandeling moet ernstig rekening worden gehouden met herhaling daarvan, zoals blijkt uit de rapportages.
De rechtbank wijkt hiermee af van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:788). De rechtbank ziet namelijk in de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en in het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten om wel over te gaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c en 77za Sr van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Het beslag

7.1.
De teruggave
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte zijnde deze degene bij wie dit in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.401,00, bestaande uit € 401,00 ter zake van materiële schade en € 10.000,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde opgevoerde posten ter zake van het vest ad € 74,00 en de bodywarmer ad € 175,00 voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit. Dit geldt ook voor de vergoeding voor het ziekenhuisverblijf ad € 152,00, nu is gebleken dat verdachte vier dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding dan ook in zijn geheel toewijzen.
De immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gebleken is dat de benadeelde partij een steekverwonding heeft opgelopen, een aantal dagen in het ziekenhuis moest verblijven en daarna moest herstellen. Ook is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een bedrag van € 6.000,- redelijk en billijk. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het toe te wijzen bedrag van € 6.401,- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 april 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. (vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 53 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
25 juni 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Poging tot doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel:
- beveelt de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte van het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaar na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, meewerkt aan opname en forensisch klinische behandeling bij de [jeugdkliniek] GGzE, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* dat verdachte na de klinische opname en gedurende de proeftijd meewerkt aan een ambulante (nazorg) of behandeling die de jeugdreclassering in overleg met de behandelaren noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk heeft, voor zover de behandeling dit toelaat;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 6.401,00, waarvan € 401,00 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ,
€ 6.401,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- 1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: PL2000-2025092360-G2852013);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 25 juni 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-092338-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
53 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en
mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 12 november 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 april 2025 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
hem met een mes althans een scherp voorwerp meermaals althans eenmaal (met
kracht) in de rug althans het lichaam gestoken en/of geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2025 te [plaats]
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long, heeft toegebracht door
hem met een mes althans een scherp voorwerp meermaals althans eenmaal (met
kracht) in de rug althans het lichaam te steken en/of te raken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2025 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
hem met een mes althans een scherp voorwerp meermaals althans eenmaal (met
kracht) in de rug althans het lichaam gestoken en/of geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)