Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A59 te Heijningen op 28 juni 2023. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was niet fysiek aanwezig en had schriftelijk een standpunt ingenomen.
De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Hij gaf aan dat hij na een eerdere boete een carkit had aangeschaft en dat hij zich niet veilig voelde op de locatie waar hij werd staande gehouden. De kantonrechter heeft de verklaring van de verbalisant in het dossier als voldoende bewijs beschouwd voor de gedraging, maar heeft ook de omstandigheden van de betrokkene in overweging genomen. De kantonrechter besloot de boete te matigen tot nihil, omdat de redelijke termijn was overschreden en de betrokkene slechts kort bezig was met het aansluiten van zijn carkit.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg het bedrag van € 389,- dat hij te veel had betaald als zekerheid terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier E. Alekperov.