ECLI:NL:RBZWB:2025:7667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
02-220011-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over mishandeling van een GGZ-verpleegkundige met oplegging van ISD-maatregel

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een GGZ-verpleegkundige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 oktober 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof de mishandeling van een GGZ-verpleegkundige, waarbij de verdachte op 21 juli 2025 in [plaats] de verpleegkundige heeft geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling, ondanks het verweer van de verdediging dat zich beriep op noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte als eerste agressief was en geen bewijs voor een noodweersituatie aanwezig was. De rechtbank achtte de ISD-maatregel noodzakelijk, gezien het strafblad van de verdachte en zijn eerdere misdragingen. De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel de enige optie was om de verdachte de nodige behandeling en structuur te bieden en om recidive te voorkomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-220011-25
vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats]
ingeschreven op het BRP-adres [adres]
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van een GGZ-verpleegkundige.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd. Daarnaast is gevorderd om tot partiële vrijspraak over te gaan voor wat betreft de strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat de mishandeling is begaan tegen een ambtenaar in functie. Tot slot is betoogd dat van een noodweersituatie geen sprake is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging doet een beroep op noodweer, dan wel dat sprake is geweest van putatief noodweer. Hierdoor moet verdachte ofwel worden vrijgesproken, ofwel worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Er is aangifte van mishandeling gedaan door [slachtoffer] . Aangever is op 21 juli 2025 als verpleger werkzaam bij de GGZ-locatie Breburg in [plaats] . Volgens aangever heeft verdachte met gebalde vuisten richting hem geslagen, waarbij aangever één klap met zijn arm heeft afgeweerd. Daarna heeft verdachte geschopt tegen het scheenbeen van aangever. Aangever heeft verklaard hiervan pijn te hebben ondervonden. In het dossier bevinden zich ook twee fotobijlagen waarop letsel op de arm en het been van aangever zichtbaar is. Het verhaal van aangever wordt verder ondersteund door [getuige] , die heeft bevestigd dat aangever is geslagen en geschopt door verdachte. Deze getuige heeft ook geconstateerd dat aangever hierdoor letsel heeft opgelopen.
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Gelet op het feit dat aan verdachte een mishandeling ten laste wordt gelegd, begrijpt de rechtbank dit verweer als een bewijsverweer, dat bij honorering zou moeten leiden tot vrijspraak. De rechtbank zal dit verweer om die reden hier bespreken. Daarnaast is een beroep op putatief noodweer gedaan. Een bespreking van het beroep op putatief noodweer dient normaliter bij de strafbaarheid van verdachte te worden behandeld. Om het vonnis leesbaar en overzichtelijk te houden, zal de rechtbank beide verweren hierna onder elkaar bespreken.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor een aanranding is echter niet voldoende. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Verdachte is in onderhavig geval juist als eerst agressief en de initiator van het geweld. Hij heeft de aanval gestart op de beveiligers en het overig personeel, waaronder aangever. Verdachte komt onder die omstandigheden geen beroep op noodweer toe.
Er zijn ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die voor verdachte redelijkerwijs aanleiding hebben kunnen geven te veronderstellen dat hij op enig moment dreigde te worden aangevallen, zodat verdachte ook geen beroep op putatief noodweer toekomt.
De verweren moeten worden verworpen.
ConclusieDe rechtbank acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden, en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen, het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraakDe rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het strafverzwarende deel in de tenlastelegging. Verdachte is immers niet op basis van een rechterlijke machtiging of forensisch kader behandeld toen hij tijdens het tenlastegelegde binnen de GGZ verbleef. Evenmin is sprake van een toezichthoudende rol door de overheid op de verpleging binnen de GGZ waar verdachte heeft verbleven. Het aan verdachte verweten feit is dan ook niet begaan tegen een ambtenaar in functie zoals dat in de wet bedoeld is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2025 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] tegen de arm te slaan en tegen het been te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen. Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar met aftrek van de tijd dat verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de ISD-maatregel in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft een GGZ-medewerker mishandeld, doordat hij hem op zijn arm heeft geslagen en tegen zijn scheenbeen heeft geschopt. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Hij is zonder aanleiding door verdachte aangevallen, hetgeen voor hem logischerwijs beangstigend is geweest. Dit soort feiten veroorzaken ook in het algemeen bij slachtoffers een gevoel van onveiligheid, dat lang kan aanhouden. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. In zijn optiek dreigde hij juist door anderen te worden aangevallen en heeft hij zich slechts verdedigd. De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte is blijven volharden in zijn ontkenning en geen schuldinzicht heeft of spijt heeft betuigd.
ISD-maatregel
Ter beoordeling ligt de vraag voor of oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte mogelijk en noodzakelijk is.
De ISD-maatregel is erop gericht om actieve veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar op te sluiten, waardoor het de veelpleger onmogelijk wordt gemaakt om het criminele gedragspatroon voort te zetten. De ISD-maatregel onderbreekt de vicieuze cirkel van opsluiting – invrijheidstelling – veroordeling. Gedurende de periode van de ISD-maatregel wordt de maatschappij beschermd tegen het criminele gedrag van de veelpleger. Daarnaast biedt de ISD-maatregel mogelijkheden om door een hulpverleningstraject aan gedragsverandering te werken om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Persoon van verdachte
Het strafblad van verdachte is uitgebreid en hieruit blijkt dat hij vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dat heeft vooral betrekking op vermogens- en geweldsmisdrijven, zoals (winkel)diefstal, vernieling en mishandeling. Dat zijn overlastgevende feiten, net als het onderhavige feit.
Uit het reclasseringsadvies van 7 oktober 2025 blijkt dat verdachte verslavingsproblemen heeft en het hem ontbreekt aan intrinsieke motivatie om dit middelengebruik terug te dringen. Verdachte heeft sinds 2006 meerdere begeleidings- en behandeltrajecten aangeboden gekregen vanuit de reclassering. De hulpverleningstrajecten zijn meestal voortijdig negatief beëindigd en hebben geen langdurige verbetering bewerkstelligd. Tijdens een eerdere ISD-maatregel, die in 2024 is beëindigd, is verdachte de voorwaarden ook niet nagekomen door zich tijdens de extramurale fase te onttrekken. Na die ISD-maatregel is een vrijwillig kader opgezet om de situatie van verdachte te stabiliseren, maar ook dit is niet succesvol verlopen. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer tot het inzetten van interventies, die gericht zijn op gedragsverandering om het hoge recidivegevaar terug te dringen. Verdachte laat voortdurend een patroon zien waarin hij afspraken en voorwaarden niet respecteert en door niet gemotiveerd te zijn elk hulpverleningstraject voortijdig staakt. De ISD-maatregel, in onvoorwaardelijke vorm, is volgens de reclassering de enige optie.
Ter zitting heeft deskundige [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ Emergis, haar schriftelijk advies onderschreven en nader toegelicht. De eerdere detentiestraffen, behandeltrajecten, reclasseringsinterventies en andere justitiële maatregelen hebben niet tot een positieve ommekeer kunnen leiden. De mogelijkheden voor gedragsverandering bij verdachte in een vrijwillig kader zijn illusoir. Verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd om zijn verslaving een halt toe te roepen. Het is voor verdachte zaak om abstinent te blijven door een omgeving te creëren waar het gebruik van alcohol en verdovende middelen onmogelijk is en het gewaarborgd is dat hij zijn antiverslavingsmedicatie blijft gebruiken, aldus de deskundige.
Mogelijkheid van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de ISD-maatregel. Het begane feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal onherroepelijk wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Bovendien is het onderhavige feit begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Er is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte kan worden aangemerkt als een zeer actieve veelpleger. Er zijn namelijk over een periode van vijf jaar tegen hem processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op de door verdachte in het verleden gepleegde strafbare feiten en de hoge kans op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Dit betekent dat oplegging van de ISD-maatregel wettelijk mogelijk is.
Noodzakelijkheid van de ISD-maatregel
De ISD-maatregel is niet alleen wettelijk mogelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank ook noodzakelijk. Ter zitting zijn alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel besproken, maar telkens gekwalificeerd als onuitvoerbaar. Gelet op hetgeen dat in voornoemd reclasseringsadvies staat en de toelichting daarop ter zitting, is de rechtbank ervan overtuigd dat het van groot belang is dat de situatie van verdachte intramuraal in kaart wordt gebracht en hij vervolgens de juiste behandeling en hulpverlening krijgt om recidive in de toekomst te voorkomen. Dit is niet haalbaar in het kader van bijzondere voorwaarden, maar kan wel plaatsvinden binnen de ISD-maatregel. Op die manier is de kans het grootst dat verdachte zijn gedrag structureel kan veranderen en dat hij na afloop van de ISD-maatregel niet opnieuw de fout in gaat. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wil stoppen met het alcoholgebruik, dat hij medicatiebereid is, dat hij wil voorkomen dakloos te raken en zich wil focussen op sport en het maken van tekeningen. Binnen de ISD-maatregel kunnen deze voornemens gerealiseerd worden, maar de sleutel naar succes ligt daarvoor wel bij verdachte. Hij zal de aangeboden hulp moeten aangrijpen om ervoor te zorgen dat de ISD-maatregel geen kale gevangenisstraf wordt.
Conclusie
Alles afwegende ziet de rechtbank de ISD-maatregel als enige mogelijkheid om verdachte de nodige behandeling en structuur te bieden en het delictpatroon van verdachte te kunnen doorbreken. De rechtbank acht de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor twee jaar noodzakelijk en onderschrijft het standpunt van deskundige [reclasseringswerker] dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke ISD, omdat de verwachting is dat verdachte zich niet aan de daarbij te formuleren voorwaarden zal houden.
De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel, zoals door de officier van justitie voorgesteld. De rechtbank acht het in het belang van verdachte dat hij voldoende tijd krijgt om ook daadwerkelijk zijn problemen aan te pakken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling;

- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. J.B. van den Beld en mr. V.M. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 november 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 21 juli 2025 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] tegen de arm te slaan en/of tegen het been te schoppen, terwijl het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
(artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)