ECLI:NL:RBZWB:2025:7646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
11485812 CV EXPL 25-223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst door niet voldoen aan informatieplichten en beoordeling kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de rechtspersoon Riverty GmbH, gevestigd in Duitsland, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door de advocaten mr. L. van den Reek en mr. E.E. Neele, vorderde onder andere een bedrag aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank oordeelde dat de verkoper niet volledig heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de koopsom met 20% moet worden verminderd.

Daarnaast werd de kredietovereenkomst beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de kredietovereenkomst geen consumentenkredietovereenkomst is zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, omdat de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW van toepassing is. Dit betekent dat de beschermende bepalingen voor consumenten niet van toepassing zijn. De eisende partij heeft voldoende onderbouwd dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van haar verdienmodel, wat de uitzondering rechtvaardigt.

De rechtbank heeft de vordering van de eisende partij, behoudens de gedeeltelijke vernietiging van de hoofdsom, toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 189,48 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, evenals de proceskosten van € 308,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 11485812 CV EXPL 25-223
vonnis d.d. 29 oktober 2025
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht Riverty GmbHh.o.d.n.
Riverty,
gevestigd en kantoorhoudende te Verl (Duitsland) en te Heerenveen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L. van den Reek en mr. E.E. Neele, advocaten te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 5 februari 2025 met het daarin genoemde processtuk;
de akte van eisende partij van 20 augustus 2025 met producties.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is overwogen dat er een rechtsverhouding bestaat tussen de verkoper en gedaagde partij, de koopovereenkomst, en tussen eisende partij en gedaagde partij, de kredietovereenkomst.
De koopovereenkomst:
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat door de verkoper niet volledig is voldaan aan de geldende (pre)contractuele informatieplichten, zodat de koopovereenkomst deels wordt vernietigd. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter de koopsom met 20% zal verminderen. [1]
De kredietovereenkomst:
2.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter in het tussenvonnis geoordeeld dat op de kredietovereenkomst in beginsel titel 7.2A van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is, behalve als de kredietovereenkomst onder één van de uitzonderingen valt van artikel 7:58 lid 2 BW, in het bijzonder de uitzondering onder e. Eisende partij is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten, waarbij zij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:895) diende te betrekken.
2.4.
In haar akte heeft eisende partij gesteld dat op het moment dat een “Buy Now Pay Later”-aanbieder (verder: BNPL-aanbieder) aansluiting zoekt bij het wettelijke systeem van de niet-nakomingskosten in de rede ligt dat als uitgangspunt geldt dat het niet haar verdienmodel is. De tarieven zijn in dat geval immers door de wetgever vastgesteld en niet door de BNPL-aanbieder. Dit heeft zij ook voorgesteld in de procedure bij de Hoge Raad, maar daar is de Hoge Raad niet op ingegaan. Er kan dus niet vanuit worden gegaan dat de Hoge Raad dit uitgangspunt heeft verworpen. Ook in de conclusie van A-G Wissink wordt volgens de eisende partij vooropgesteld dat bij de beoordeling of de niet-nakomingskosten deel uitmaken van het verdienmodel behoedzaamheid geboden is. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de argumenten in de literatuur om de Richtlijn niet op BNPL-overeenkomsten van toepassing te verklaren. Zij wijst er vervolgens op dat de Rechtbank Midden-Nederland in haar vonnis van 21 mei 2025 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBMNE:2025:2395) heeft geoordeeld dat de niet-nakomingskosten niet onder het verdienmodel van de eisende partij vallen. Zij ziet geen aanleiding voor de kantonrechter om anders te oordelen. Tot slot biedt zij inzicht in haar verdienmodel. Voor de niet-nakomingkosten zoekt eisende partij aansluiting bij het wettelijk systeem en rekent zelfs lagere bedragen. De consumenten, die gebruik maken van de dienst van de eisende partij, krijgen ruimschoots de gelegenheid om hun betalingsverplichting zonder rente of kosten na te komen: eisende partij stuurt herinneringen, ook per e-mail en sms. Als dat niet leidt tot betaling, brengt zij stapsgewijs incassokosten in rekening en uiteindelijk, na inschakeling van een incassobureau, ook rente. Pas op het moment dat de vordering bij het incassobureau ligt, worden de volledige kosten en wettelijke rente in rekening gebracht, maar deze ontvangt eisende partij niet bij invordering van openstaande schuld. De inkomsten die zij genereert uit de niet-nakomingskosten dekken bovendien niet de kosten die zij maakt om de consument tot nakoming te bewegen. Haar verdienmodel is gebaseerd op de vergoeding die zij ontvangt van de verkopers die de mogelijkheid om uitgesteld te betalen aanbieden aan consumenten. Haar werkwijze is besproken met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en die zag geen aanleiding om nadere vragen te stellen. Haar stellingen heeft zij onderbouwd met (accountants)stukken.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij in haar akte en alle daarbij gevoegde producties voldoende heeft onderbouwd dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van haar verdienmodel. Als gevolg daarvan geldt de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW en moet dus worden geoordeeld dat het in deze procedure gesloten krediet géén consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW. Dit betekent dat de consument beschermende bedingen uit die titel en de daarmee samenhangende bedingen niet van toepassing zijn. De overige stellingen van de eisende partij behoeven geen behandeling.
Conclusie:
2.6.
De vordering komt de kantonrechter, behoudens de gedeeltelijke vernietiging van de hoofdsom, niet onrechtmatig of ongegrond voor. Een bedrag van (€ 186,85 * 0,8 + € 40,00 =) € 189,48 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen. Nu een deel van de hoofdsom wordt afgewezen is de wettelijke rente over een te hoog bedrag berekend. De kantonrechter zal de wettelijke rente dan ook toewijzen als in de beslissing vermeld.
2.7.
Gedaagde partij is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de akte van eisende partij wordt geen salaris toegekend, nu zij deze informatie bij dagvaarding in het geding had moeten brengen. De proceskosten van eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 135,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 308,54.
2.8.
Tot slot overweegt de kantonrechter dat eisende partij diverse verzoeken heeft gedaan, die het doel hebben de door haar overgelegde concurrentiegevoelige informatie te beschermen. Nu sprake is van een verstekzaak worden de ingediende akte en de bijbehorende producties niet aan gedaagde partij doorgestuurd. Er vindt geen mondelinge behandeling plaats. Een vonnis wordt niet aan een derde afgegeven. Indien een derde om een afschrift van het vonnis vraagt, wordt voor geanonimiseerd publicatie op www.rechtspraak.nl gezorgd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 189,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 149,48 vanaf de vervaldatum van de factuur tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 308,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde partij niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het percentage is aangepast naar aanleiding van de wijziging van de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten per 6 februari 2025.