In deze uitspraak beslist de rechtbank Zeeland-West-Brabant over het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, gedateerd 28 juli 2023. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift erkend dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan de belanghebbende moet vergoeden en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 42,52 aan proceskosten aan de belanghebbende.
De uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 november 2025. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.