In deze uitspraak beslist de rechtbank Zeeland-West-Brabant over het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, waarin het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De gemachtigde van de belanghebbende had in de bezwaarfase een geldige machtiging overgelegd, wat door de heffingsambtenaar niet correct is erkend. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op bezwaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 680,25, maar omdat het om 16 samenhangende zaken gaat, wordt het bedrag per zaak verlaagd naar € 42,52. De uitspraak is gedaan op 7 november 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.