ECLI:NL:RBZWB:2025:7623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
25/2835
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 november 2025, in de zaak tussen eiser en de minister van Financiën, wordt het beroep van eiser beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. De minister weigerde op 15 april 2024 een dwangsom toe te kennen, omdat de ingebrekestelling van eiser prematuur zou zijn. De rechtbank heeft het beroepschrift van eiser op 20 november 2024 doorgestuurd naar de minister voor behandeling als bezwaarschrift. Tijdens een regiezitting op 5 juni 2025 is gesproken over het aantal beroepen dat eiser heeft ingediend. De staatssecretaris heeft op 7 augustus 2025 verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te doen, wat door eiser is goedgekeurd.

De rechtbank oordeelt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft de minister op 5 mei 2025 in gebreke gesteld, maar de minister heeft nog geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden, en dat eiser geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

de minister van Financiën, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.
Bij brief van 15 april 2024 heeft de minister heeft geweigerd een (bestuurlijke) dwangsom wegens niet tijdig beslissen aan eiser toe te kennen omdat de door eiser toegezonden ingebrekestelling prematuur zou zijn. Het door eiser ingediende beroepschrift heeft de rechtbank bij brief van 20 november 2024 doorgezonden aan de minister om te behandelen als bezwaarschrift.
1.1.
Op 5 juni 2025 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij met partijen onder meer gesproken is over het grote aantal beroepen niet tijdig beslissen dat door eiser is ingediend. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. R.P. Vaarnold, de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Bij brief van 7 augustus 2025 heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om in dit beroep zonder nadere zitting uitspraak te doen. Eiser heeft hiervoor ook toestemming gegeven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het bezwaarschrift van eiser is door de rechtbank doorgestuurd op 20 november 2024. De minister moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] De minister had dus uiterlijk op 2 januari 2025 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 5 mei 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De minister heeft uitgelegd dat hij gelet op vele procedures van eiser meer tijd nodig heeft. De rechtbank vindt dat een goede reden. De minister moet daarom het besluit nemen binnen vier weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden [3] .
6.1.
De minister heeft de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet vastgesteld. Uit de stukken blijkt dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan
42 dagen zijn verstreken. De rechtbank stelt vast dat de bestuurlijke dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,- bedraagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • stelt de door de minister te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 13 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.