ECLI:NL:RBZWB:2025:7612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
02-182361-24 en 02-263401-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Jong
  • A. Prenger
  • R. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige wegens medeplegen van vier (poging tot) gewapende straatroven en opzetheling van een scooter

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die werd beschuldigd van het medeplegen van vier (poging tot) gewapende straatroven en opzetheling van een scooter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 20 mei 2024 in Breda meerdere straatroven heeft gepleegd, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte heeft twee van de feiten bekend, maar heeft vrijspraak bepleit voor de overige feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verminderd toerekeningsvatbaarheid en legde een taakstraf en deels voorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden zoals het meewerken aan behandeling en het hebben van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de straatroven. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-182361-24 en 02-263401-24 (ttzgev)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [woonplaats] ( [jeugdzorg] ),
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-182361-24
samen met anderen op 20 mei 2024 in Breda:
1. aan de Nieuwe Ginnekenstraat met (bedreiging met) geweld goederen van [aangever 1] heeft gestolen (straatroof);
2. aan de Nieuwe Ginnekenstraat heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld een horloge van [aangever 2] te stelen (poging tot straatroof);
3. aan de Adriaan van Bergenstraat met bedreiging met geweld 50 euro van [aangever 3] heeft afgeperst (straatroof);
4. (primair) aan de Middellaan heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld goederen van [aangever 4] te stelen, dan wel (subsidiair) [aangever 4] heeft bedreigd met geweld (poging tot straatroof of bedreiging);
02-263401-24
op 2 mei 2024 heeft gereden op een scooter waarvan hij wist dan wel moest vermoeden dat deze gestolen was (heling).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-182361-24
Feit 1 en feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen [aangever 1] met (dreiging met) geweld heeft beroofd van goederen, maar vraagt vrijspraak voor het stelen van airpods omdat hierbij sprake was van afpersing en dit niet ten laste is gelegd. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd om met (dreiging met) geweld een horloge van [aangever 2] te stelen. Verdachte heeft deze feiten bekend.
Feit 3
Dat verdachte samen met anderen [aangever 3] heeft beroofd van 50 euro acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Feit 4
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk dat is geprobeerd om [aangever 4] te beroven. De officier van justitie gaat er vanuit dat verdachte een wezenlijk aandeel heeft gehad en niet alleen erbij was zoals hij ter zitting heeft verklaard.
02-263401-24
De officier van justitie acht opzetheling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte had volgens de officier van justitie moeten weten dat de scooter waarop hij reed gestolen was vanwege het ontbreken van een kentekenplaat en de sleutel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-182361-24
Feit 1 en 2
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 1 en 2 gelet op de bekennende verklaring van verdachte hierover ter zitting.
Feit 3
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3. Verdachte ontkent dat hij betrokken was bij deze beroving. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar in de buurt was, wat zijn aanwezigheid op de camerabeelden in de nabije omgeving op die tijdstippen verklaart, maar dat hij alleen in een speeltuintje een joint ging roken. In de door aangever gegeven signalementen past verdachte niet; het kenmerkende vissershoedje dat verdachte die avond duidelijk zichtbaar op de camerabeelden droeg, wordt door aangeefster niet genoemd.
Wanneer de rechtbank van oordeel is dat verdachte de derde persoon is die wordt omschreven die er later bij komt, is de verdediging van mening dat geen sprake is geweest van medeplegen. Er kan niet van een significante bijdrage worden gesproken omdat deze persoon geen enkele rol anders dan een getalsmatige versterking kan worden toegedicht. Aan de belastende verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris mag geen waarde worden gehecht. [medeverdachte 1] heeft steeds wisselend verklaard en er is door de rechter-commissaris niet doorgevraagd ten aanzien van dit feit. Dit heeft de verdediging ook niet kunnen doen omdat deze verklaring pas twee dagen voor de zitting aan het dossier is toegevoegd. Aan de verklaring van [medeverdachte 2] kan evenmin veel waarde worden gehecht, omdat hij zijn eigen rol bij de feiten, en dus ook dit feit, kleiner maakt dan het geval is geweest. De verdediging bepleit dan ook vrijspraak voor feit 3.
Feit 4
Ook ten aanzien van feit 4 meent de verdediging dat vrijspraak moet volgen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij erbij was, maar slechts op een afstandje. Er was geen sprake van een getalsmatige versterking, maar zelfs als hier wel vanuit kan worden gegaan is dit onvoldoende voor medeplegen.
02-263401-24
De verdediging is van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring van de opzet- dan wel schuldheling van de scooter kan komen. Verdachte is impulsief op de scooter gestapt en wist niet en kon ook niet weten dat deze scooter gestolen was. Hij heeft immers, toen hij op de al draaiende scooter stapte, niet gezien dat er een kentekenplaat of een sleutel ontbrak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt indien hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-182361-24
Feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot feit 1, ter zake waarvan geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , pagina 75-81 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2024125559;
  • de verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 oktober 2025.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van diefstal van de OV-chipkaart, een horloge en een vape van [aangever 1] . Voor wat betreft de airpods was er sprake van een afpersing van [aangever 1] , omdat deze onder dwang zijn afgestaan en niet afgepakt. Afpersing is echter niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel partieel vrijspreken.
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot feit 2, ter zake waarvan geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sr. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , pagina 84-85 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2024125559;
  • de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting d.d. 9 oktober 2025.
Feiten 3 en 4
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 1]
Door de verdediging zijn kanttekeningen geplaatst bij de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, omdat deze onsamenhangend en te weinig concreet is en wordt weersproken door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is en wél voor het bewijs gebruikt kan worden. Bij dat oordeel kent zij veel gewicht toe aan het feit dat [medeverdachte 1] zichzelf fors belast en specifieke details weet te benoemen die aan de verschillende ten laste gelegde strafbare feiten zijn te koppelen. Daarnaast worden de onderdelen van zijn verklaring waar hij de rol van medeverdachten omschrijft, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de onafhankelijke [getuige] .
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [aangever 3] is op 20 mei 2024 beroofd van een geldbedrag van €50,-. [aangever 3] verklaart over drie personen die een rol hebben gehad bij deze straatroof. Twee van hen waren aanwezig op het moment dat de beroving daadwerkelijk plaatsvond. Daarbij is tegen haar gezegd: "Geef mij alles wat jij hebt" en ‘Niet schreeuwen, anders steek ik je neer’. Ook is haar een mes getoond, waarna aangeefster de 50 euro aan één van deze twee personen heeft afgegeven. Hierna komt er een derde persoon bij. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het de vraag is of deze laatste persoon als ‘medepleger’ kan worden gezien.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte één van de personen is die betrokken is bij de onderhavige straatroof. Dit volgt uit de verklaringen van twee medeverdachten. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in de Adriaan van Bergenstraat nog een keer iemand hebben beroofd. [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij samen met (onder andere) verdachte een vrouw heeft beroofd van een geldbedrag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in voldoende mate kan worden uitgesloten dat verdachte de derde persoon is waarover aangeefster verklaart waarvan het de vraag is of hij als medepleger kan worden gezien. Uit de omschrijving van de signalementen volgt dat de derde persoon een donker getinte huidskleur heeft. Verdachte heeft een witte huidskleur en past hier dus nadrukkelijk niet in. De conclusie die hieruit volgt, is dat verdachte een van de andere twee daders is geweest. Dat door aangeefster niet is verklaard dat een van die twee personen het kenmerkende vissershoedje droeg maakt dit niet anders. Het is immers goed mogelijk dat verdachte het hoedje niet tegelijk met de bivakmuts droeg. Anderzijds hebben ook de aangevers bij feit 1 en 2 niet verklaard dat één van de daders een dergelijk kenmerkend hoedje droeg, terwijl verdachte zijn aandeel in die feiten heeft bekend.
Feit 4
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 4] en [medeverdachte 2]
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en van de [medeverdachte 2] . De rechtbank volgt de verdediging hier niet in. [getuige] , een onafhankelijke getuige die vanuit haar balkon uitkeek op het incident, heeft de verklaringen van [aangever 4] namelijk bevestigd. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt steun in de verklaring van verdachte zelf en in de verklaring van de andere medeverdachte. De rechtbank zal beide verklaringen dan ook voor het bewijs gebruiken.
groep met een bivakmuts op hem af kwamen rennen, hem vastpakten, een mes toonden en [aangever 4] achterna gingen toen deze wegrende.
Opzet en medeplegen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 20 mei 2024 door meerdere jongens is geprobeerd om [aangever 4] op de Middellaan in Breda te beroven. Twee jongens hadden met [aangever 4] afgesproken aan de Middellaan in Breda waarna er een woordenwisseling plaatsvond. Vervolgens zijn drie andere jongens met gezichtsbedekking op aangever afgerend, hebben hem vastgepakt en een mes getoond en zijn achter [aangever 4] aangegaan toen hij wegrende. Dat verdachte een van deze jongens is geweest en ook wist van het plan om [aangever 4] te beroven, blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] . De rechtbank kent voorts gewicht toe aan het feit dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij eerder die dag bij feit 1 en 2 een bivakmuts droeg en een mes heeft getoond en dat hij aanwezig was bij deze beroving. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte één van de drie gemaskerde jongens was die achter [aangever 4] is aangerend. Dat verdachte het feit louter op afstand zou hebben waargenomen en de groep hoogstens getalsmatig heeft versterkt, wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van deze afpersing wettig en overtuigend bewezen.
02-263401-24
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 2 mei 2024 is gaan rijden op een scooter zonder sleutel en zonder kentekenplaat. Voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat verdachte heeft geweten of had moeten weten dat de scooter gestolen was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de scooter, die bij zijn vrienden stond, ‘al aan was’ toen hij erop is gaan zitten. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat de scooter gestolen was, maar wel dat hij heeft gezien dat er schade was aan de voorzijde van de scooter. Dat maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte de scooter voorafgaand aan het rijden hierop heeft bekeken. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte eveneens heeft gezien dat er geen kentekenplaat op de scooter zat en dat een sleutel in het contactslot ontbrak. Dat de motor van de scooter mogelijk al draaide toen verdachte erop stapte, maakt dit niet anders. Juist voor iemand die op een voor hem onbekende scooter gaat rijden, is het van belang om deze ook weer te kunnen starten met een sleutel als de scooter stilvalt. Daarmee had verdachte – ondanks zijn leeftijd en ook zonder dat hij een rijbewijs had – rekening moeten houden. Nu verdachte desondanks is gaan rijden op de scooter, heeft hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de scooter van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de scooter.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-182361-24
1
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, tezamen en in vereniging met anderen, een OV-chipkaart en een horloge en een vape die aan [aangever 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders
- die [aangever 1] met (bivak)muts(en) over hun hoofd heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [aangever 1] is gaan staan en
- aan die [aangever 1] – zakelijk weergegeven – meermalen heeft gevraagd wat hij bij
zich had en
- die [aangever 1] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [aangever 1] een mes heeft getoond/voorgehouden;
2
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, toebehorende aan [aangever 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [aangever 2] met (bivak)muts(en) over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [aangever 2] is gaan staan en
- die [aangever 2] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- tegen die [aangever 2] – zakelijk weergegeven – heeft gezegd dat hij, [aangever 2] , een
mooi horloge heeft en
- een greep in de richting van de horloge van die [aangever 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Adriaan van Bergenstraat, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 3] heeft gedwongen tot de
afgifte van 50 euro, toebehorende aan die [aangever 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- die [aangever 3] met bivakmutsen over hun hoofd,
hebbenbenaderd en
- die [aangever 3] een mes
hebbengetoond/voorgehouden en
- tegen [aangever 3]
hebbengezegd “geef mij alles wat jij hebt” en “niet schreeuwen,
anders steek ik je neer”;
4
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, de Middellaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading,
toebehorende aan [aangever 4] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [aangever 4] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [aangever 4] een mes heeft getoond/voorgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
02-263401-24
op 2 mei 2024 te Breda, een bromfiets (Peugeot Sc 50 L), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke spelling- of taalfouten staan, worden deze door de rechtbank verbeterd. De rechtbank stelt dat verdachte hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Strafbaarheid van verdachte
Door de verdediging is gesteld dat uit het NIFP-rapport aanwijzingen naar voren komen voor het, ten minste deels, verminderd toerekeningsvatbaar verklaren van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat over verdachte een pro justitia rapportage is opgesteld door een GZ-psycholoog. In dit rapport wordt omschreven dat verdachte lijdt aan een norm-overschrijdende gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er is sprake van sterk antisociaal handelen. Verdachte heeft daarnaast een tekortschietende gewetensontwikkeling en splitst zijn emoties af om met stress en spanning om te gaan. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat bij verdachte sprake is van een stoornis geen reden om hem de onderhavige feiten niet of slechts in verminderde mate toe te rekenen. Voor dat oordeel sluit de rechtbank zich aan bij de conclusie van de psycholoog dat verdachte het ontoelaatbare van zijn handelen wel kan inzien en voldoende in staat moet worden geacht om zijn wil ook volgens dit besef te bepalen.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uur, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 169 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden: het meewerken aan de reeds ingezette behandeling bij Fivoor, het hebben van een zinvolle dagbesteding, het meewerken aan een plaatsing bij [jeugdzorg] of een soortgelijke instantie die de jeugdreclassering nodig acht en zich daar te houden aan de huisregels en aanwijzingen en het meewerken aan een vervolgstap, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Brabant.
Daarnaast eist de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met [aangever 4] , met vijf dagen vervangende jeugddetentie per overtreding met een maximum van 30 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er slechts een bewezenverklaring voor de feiten 1 en 2 kan volgen en dat verdachte voor de andere feiten dient te worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging dat ook indien er meer bewezen kan worden, de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteiten passend zijn. De verdediging bepleit wel matiging van de hoogte van zowel de geëiste jeugddetentie als van de werkstraf. De verdediging kan zich vinden in de door de Raad geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het meewerken aan de plaatsing bij [jeugdzorg] en het meewerken aan de vervolgstap het Fasehuis, omdat het opleggen van deze voorwaarden onder de verantwoordelijkheid van de jeugdreclassering bij een verschil van visie mogelijk het civielrechtelijke traject doorkruist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere (pogingen tot) straatroven, gepleegd op dezelfde dag, en aan de heling van een scooter enkele weken daarvoor. Slachtoffers zijn midden in de nacht, maar ook op klaarlichte dag, op straat beroofd door een groepje jongens met bivakmutsen op en zij zijn bedreigd met een mes. De rechtbank acht met name het gemak waarmee het plan lijkt te zijn gemaakt en de feiten vervolgens zijn gepleegd, zeer zorgwekkend. Meerdere verdachten, waaronder verdachte zelf, hadden een mes bij zich. Er is kennelijk op geen enkele wijze stilgestaan bij de impact die hun strooptocht had op de slachtoffers. Van de schrik, het berouw en de spijt na de eerste straatroof waarover verdachte ter zitting heeft gesproken, is op geen enkele manier gebleken. Sterker nog, de rechtbank gaat er vanuit dat verdachte samen met zijn (toenmalige) vrienden de strooptocht in de binnenstad van Breda na deze beroving aan de Nieuwe Ginnekenstraat heeft voortgezet en niet alleen die nacht hiermee doorging, maar ook nog uren later, namelijk in de avond van 20 mei 2024, toen hij gemaskerd en gewapend met een mes, [aangever 4] heeft geprobeerd te overvallen. Uit de aangiften is gebleken dat de slachtoffers angstig zijn geweest door de (pogingen tot) berovingen door verdachte en de medeverdachten. Zij zullen ook na het plegen van de feiten moeten leven met de angst die zij toen hebben meegemaakt. Dergelijke feiten hebben niet alleen impact op de slachtoffers, maar veroorzaken ook veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het (ontbreken van een) strafblad voor verdachte.
De Raad heeft een rapportage over verdachte opgesteld. De Raad constateert in het rapport van 6 oktober 2025 dat er grote zorgen zijn over de gezinssituatie, de dagbesteding en het mentaal welzijn van verdachte. Verdachte verblijft sinds juni 2025 met een voorwaardelijk gesloten machtiging op een hybride open groep van [jeugdzorg] in [woonplaats] . Verdachte gebruikt alcohol en drugs. Hij stelt zich beperkt begeleidbaar op en staat alleen open voor hulp wanneer het hem uitkomt. De beschermende factoren zijn dat verdachte (over het algemeen) naar school gaat en vermoedelijk snel zijn MBO-diploma zal behalen, een fijn contact heeft met zijn vader en broertje en dat hij gaat starten met de behandeling bij Fivoor. Indien de rechtbank verdachte schuldig bevindt aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht, dan adviseert de Raad gelet op de ernst van de feiten een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad adviseert naast de algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte meewerkt aan de reeds ingezette behandeling van Fivoor en een zinvolle dagbesteding heeft en een proeftijd van een jaar. Ter zitting is hier namens de Raad een proeftijd van twee jaar van gemaakt en zijn de voorwaarden: meewerken aan een plaatsing bij [jeugdzorg] en meewerken aan een eventuele vervolgstap die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht hieraan toegevoegd. Ook is door de Raad ter zitting naast een werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd gelet op de ernst van de feiten.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting verklaard dat verdachte een turbulent jaar heeft gehad. Hij is onder andere zeven of acht keer gestoken bij een incident waar een aantal medeverdachten ook bij betrokken leken te zijn. Verdachte was hiervan niet onder de indruk. Verdachte is ook bij [jeugdzorg] meermalen bij een vechtpartij betrokken geweest en heeft iemand van de groepsleiding een vuistslag gegeven. De therapeutische gesprekken bij [jeugdzorg] verliepen moeizaam omdat verdachte geen hulpvraag heeft en ook niet geholpen wil worden. Verdachte is nu gestart met behandeling bij Fivoor, nadat dat hij de eerste twee afspraken had gemist. Verdachte wil naar een open groep maar kan zich onvoldoende houden aan regels en voorwaarden. Verdachte lijkt goed te berekenen welk gedrag goed voor hem is en wat niet en wat hij dus het beste kan doen. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 4 juni 2024 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 6 november 2025 uitspraak. De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met één maand. De rechtbank zal het, mede in acht genomen dat het een groter onderzoek betreft met meerdere verdachten, bij het constateren van deze geringe overschrijding laten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangs-punt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. De rechtbank acht enkel een werkstraf echter niet passend gelet op de ernst van deze delicten en de rol die verdachte hierin speelde en zal verdachte daarom ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 160 uren en een jeugddetentie voor de duur van 109 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals (ter zitting) geadviseerd door de Raad passend en geboden. Aangezien daaronder ook een contactverbod met het slachtoffer [aangever 4] valt, ziet de rechtbank niet ook aanleiding om een 38v maatregel op te leggen. De rechtbank zal bepalen dat de dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten van de onvoorwaardelijke jeugddetentie worden afgehaald. Dit betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis en dat hiervan alleen sprake kan zijn als hij in de komende twee jaar de algemene of de bijzondere voorwaarden overtreedt. De raadsman heeft gewezen op het risico dat de civiele hulpverlening en de op te leggen voorwaarden van elkaar gaan verschillen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit (te verwaarlozen) risico ondervangen door de wijze van formuleren van deze voorwaarden.

7.De benadeelde partij

02/182361-24
Feit 3
De benadeelde partij [aangever 3] heeft € 800,- als vergoeding van materiële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Er staat voldoende vast dat € 50,- is weggenomen. Dit bedrag aan schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen. De gestelde kostenposten van de behandeling EMDR (€ 450,-) en de kosten van een psycholoog(€ 300,-) zijn door de benadeelde partij enkel gesteld en niet onderbouwd. Nu deze twee kostenposten door de verdediging zijn betwist, ziet de rechtbank aanleiding om deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.
02/182361-24
Feit 4
De benadeelde partij [aangever 4] heeft € 1000,- als vergoeding van immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Benadeelde verzoekt daarnaast de hoofdelijke veroordeling van de verdachte en de mededader(s) tot vergoeding van de schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling van de omvang van die schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht aldus een bedrag van € 750,- billijk, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.
02/263401-24
De benadeelde partij [benadeelde] heeft € 1137,- als vergoeding van materiële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat de scooter al schade had, maar ook dat hij met de scooter is gevallen. Door de verbalisanten is gezien dat de val op de rechterzijde van de scooter was. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat hij de opgevoerde schade, voor zover deze betrekking heeft op de schade aan de rechterzijde aan de scooter, heeft veroorzaakt. Dit betekent dat die gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor het bedrag van in totaal € 535,- bestaande uit €350 (uitdeuken en spuiten rechter zijkant) + €22,50 (rechterspiegel) + €162,50 (2,5 uur arbeid), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.Het beslag

8.1.
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, onder verdachte in beslag is genomen en niet aan een ander toebehoort.
De teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechtmatige eigenaren, omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft aangegeven dat deze voorwerpen weliswaar onder hem in beslag zijn genomen, maar niet van hem zijn.
8.3.
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslaggenomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van deze voorwerpen de strafbare feiten zijn begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 7x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-182361-24
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 3:medeplegen van afpersing;
feit 4 primair:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
02-263401-24
- opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
80 dagen;
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 109 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan de reeds ingezette behandeling bij Fivoor;
* meewerkt aan het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding;
* meewerkt aan een plaatsing bij [jeugdzorg] of soortgelijke instantie die de jeugdreclassering nodig acht en zich daar te houden aan de huisregels en aanwijzingen;
* ook na zijn 18e verjaardag meewerkt aan het nemen van een vervolgstap, te weten een plaatsing bij het Fasehuis of een soortgelijke instelling die de jeugdreclassering nodig acht;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* op geen enkele wijze -direct of indirect - contact zal opnemen met [aangever 4] , het slachtoffer van feit 4 van parketnummer 02-182361-24 zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Het beslag
- gelast
de teruggave aan verdachtevan de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een jas (PL2000-2024126181-G2727637) merk: Prada;
- gelast de
teruggave aan de rechthebbendenvan de inbeslaggenomen goederen te weten:
* een trainingspak (PL2000-2024125559-G2727878, kleur zwart, merk Nike);
* een tas (PL2000-2024126181-G2727513) goudkleurig;
* een sleutel (PL2000-2024126181-G2736727) kleur grijs;
* een portemonnee (PL2000-2024126181-G2736729) kleur zwart;
* parfum (PL2000-2024126181-G2736731) parfumspray Brazilian Crush Cheirosa, Sol de Janeiro;
* ondergoed (PL2000-2024126181-G2727630) Great Stone Orig;
* een trainingsbroek (PL2000-2024126181-G2727632) Nike;
* een shirt (PL2000-2024126181-G2727635) kleur grijs;
- gelast
de verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen te weten:
* een sjaal (PL2000-2024126181-G2727627) Nike buff;
* een mes (PL2000-2024126181-G2727638);
Benadeelde partijen
[aangever 3] (feit 3 van 02-182361-24)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 50 (zegge: vijftig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] (feit 3), € 50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 4] (feit 4 van 02-182361-24)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van € 750 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] (feit 3), € 750 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde] (02-263401-24)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 535 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde],
€ 535 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Prenger en mr. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2025.
Mr. Tempel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.