ECLI:NL:RBZWB:2025:758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/2697
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV tot betaling van proceskosten in WIA-zaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2025, wordt het verzoek van verzoeker om veroordeling van het UWV in de proceskosten beoordeeld. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 21 maart 2023, waarin zijn bezwaar tegen het vastgestelde dagloon ongegrond was verklaard. Na herziening van het dagloon door het UWV op 29 oktober 2024, trok verzoeker zijn beroep in. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het UWV zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft het UWV inderdaad tegemoetgekomen aan verzoeker door het dagloon te herzien. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en kent verzoeker een vergoeding van € 1.294,- toe, omdat hij in de bezwaarfase bijgestaan is door een gemachtigde. De rechtbank merkt op dat verzoeker geen vergoeding voor de beroepsfase ontvangt, omdat hij zonder gemachtigde heeft geprocedeerd en er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2697 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het UWV van 21 maart 2023. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV bij brief van 29 oktober 2024 het dagloon heeft herzien.
1.1.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het UWV aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 2 mei 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 21 maart 2023 waarin het bezwaar van verzoeker tegen het vastgestelde dagloon ongegrond is verklaard. Het UWV heeft bij brief van 29 oktober 2024 het dagloon herzien. Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Welk bedrag aan proceskosten moet het UWV aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Verzoeker krijgt geen vergoeding voor de beroepsfase, omdat hij zonder gemachtigde heeft geprocedeerd en daarnaast niet gebleken is van gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. In de bezwaarfase is verzoeker bijgestaan door een gemachtigde en heeft hij verzocht om vergoeding van gemaakte kosten. Verzoeker heeft recht op een vergoeding ten bedrage van € 1.294,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend en aanwezig is geweest bij de hoorzitting. De door verzoeker opgegeven reiskosten vallen niet onder de reiskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze reiskosten niet gemaakt zijn voor het bijwonen van een zitting. De in de bezwaarfase gehouden hoorzitting heeft namelijk telefonisch plaatsgevonden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt UWV tot betaling van € 1.294,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 13 februari 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.