Uitspraak
1.[V.O.F.] ,
2.
[vennoot 1],
3.
[vennoot 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 12 februari 2025 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen [opdrachtnemer] en [opdrachtgever]. De zaak betreft een verkeersboete die aan [opdrachtnemer] is opgelegd voor een overtreding die plaatsvond op 8 maart 2024. De kantonrechter had eerder op 4 december 2024 een tussenvonnis gewezen waarin werd geoordeeld dat [opdrachtnemer] de chauffeurswerkzaamheden voor [opdrachtgever] op basis van een overeenkomst van opdracht had verricht en niet op basis van een arbeidsovereenkomst. Tevens werd [opdrachtnemer] aansprakelijk gesteld voor de schade aan de vrachtwagen van [opdrachtgever]. In het tussenvonnis werd [opdrachtgever] opgedragen te bewijzen dat [opdrachtnemer] op de genoemde datum in de vrachtwagen met [kenteken] reed en dat de boetebeschikking via whatsapp aan [opdrachtnemer] was verzonden.
Tijdens de verdere beoordeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat [opdrachtgever] is geslaagd in het bewijs dat [opdrachtnemer] op 8 maart 2024 in de vrachtwagen met [kenteken] reed. De kantonrechter oordeelde dat de foto van het tolkastje, die door [opdrachtgever] was overgelegd, voldoende bewijs bood. Daarnaast werd vastgesteld dat de boetebeschikking op 21 juni 2024 via whatsapp aan [opdrachtnemer] was verzonden. De kantonrechter oordeelde dat [opdrachtnemer] de boete en de verhoging daarvan moest betalen, omdat hij op de hoogte was van de overtreding en geen actie had ondernomen om de boete tijdig te voldoen.
In de beslissing werd [opdrachtnemer] veroordeeld tot betaling van € 546,17 aan [opdrachtgever], vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Tilman-Knoester op 12 februari 2025.