ECLI:NL:RBZWB:2025:7552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
02-296549-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eenvoudig witwassen met teruggave van aangetroffen geld

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1965 en ingeschreven als niet-ingezetene, was niet verschenen op de zitting, en zijn raadsman was ook afwezig. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, heeft de zaak behandeld en de verdachte is verstek verleend. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven, met name de illegale verkoop van vapes en het niet opgeven van inkomsten aan de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 2 juli 2024 in een loods een bedrag van € 140.500,- is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat dit geld van hem is en dat hij het heeft verdiend met verkoop- en reparatiewerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat een deel van het geld afkomstig was van misdrijven, maar niet het volledige bedrag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde gedragingen onder sub a, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan eenvoudig witwassen, omdat het geld onmiddellijk afkomstig was uit door hem zelf begane misdrijven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, te vervangen door 85 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook beslist dat de gevorderde verbeurdverklaring van het aangetroffen geld niet wordt gevolgd, omdat niet alle bedragen van misdrijf afkomstig zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 4 november 2025.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-296549-24
vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2025
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen als niet-ingezetene, vertrokken onbekend waarheen
raadsman mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 oktober 2025. Verdachte is niet verschenen. Zijn raadsman is, met bericht vooraf, evenmin verschenen. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is in persoon op de juiste wijze betekend en daarmee geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij volgt daarbij het zes-stappen-arrest van het gerechtshof Amsterdam, nu verdachte niet aanwezig is en hij mede daardoor niet kan toetsen of er sprake is van een gronddelict. Wel vordert de officier van justitie vrijspraak van de tenlastegelegde gedragingen onder sub a nu daarvan niet is gebleken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.2.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 2 juli 2024 vond er een bestuurlijke nacontrole plaats in de loods aan de [adres] te [plaats], mede omdat bij een eerdere controle was geconstateerd dat verdachte illegaal in de loods woonde en van daaruit ook handelde in vapes. Tijdens deze controle werden in de werkplaats opnieuw elektronische sigaretten aangetroffen. Daarnaast werden op diverse plekken in de loods geldbedragen aangetroffen onder andere in een opslagruimte achter de werkplaats in twee tassen. Het in de loods aangetroffen geldbedrag bedroeg in totaal € 140.500,-.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat dit geld van hem is en dat hij dit geld allemaal heeft verdiend met verkoop- en reparatiewerkzaamheden, waarvoor hij door klanten contant is betaald. Zo heeft hij in het verleden sieraden op de markt verkocht. De laatste jaren verrichtte hij werkzaamheden aan elektrische voertuigen en dan met name fatbikes. Ook is het geld afkomstig van de verkoop van vapes. Hij ging met de verkoop van vapes door toen het verboden werd. Hoewel verdachte geen verdere details over klanten heeft gegeven, acht de rechtbank deze verklaring wel betrouwbaar. Verdachte incrimineert zichzelf, en de bevindingen bij de beide controles ondersteunen zijn verklaring. Er werden in de loods bij beide controles grote hoeveelheden vapes aangetroffen en er werden in de loods ook overal fat-bikes en onderdelen daarvoor gezien. Bovendien is in 2023 bij de politie informatie binnen gekomen dat verdachte zou handelen in vapes en fatbikes.
Van eigen misdrijf afkomstig
Hieruit volgt dat verdachte illegale verdiensten uit de verkoop van vapes heeft gehad. Daarnaast heeft hij over zijn verdiensten uit werkzaamheden geen enkele vorm van belasting betaald. In de jurisprudentie is bepaald dat geldbedragen waarover men de beschikking had doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen "afkomstig (...) van enig misdrijf" in de zin van de artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Nu de illegale verkoop van vapes en het niet betalen van enige vorm van belasting over verdiensten uit werkzaamheden gedragingen zijn die verdachte zelf heeft gepleegd, is er daarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake van contant verkregen geldbedragen die (onmiddellijk) afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het overigens niet zo is dat de voor de Belastingdienst verzwegen geldbedragen in volle omvang kunnen worden beschouwd als een opbrengst van een strafbaar gesteld feit. Bij opgave aan de Belastingdienst van deze verdiensten had immers slechts een bepaald gedeelte daarvan afgedragen moeten worden. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat het totaal aangetroffen contante geldbedrag van € 140.500,- van (eigen) misdrijf afkomstig is maar slechts een deel daarvan en gaat daarom bij de bewezenverklaring uit van ‘geldbedragen’.
Witwassen
Nu de geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank (onmiddellijk) afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden een gedraging van verdachte kan worden vastgesteld, die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag. Die gedraging moet gericht zijn op het daadwerkelijk verbergen en/of verhullen van de criminele herkomst van het door het eigen misdrijf verkregen geldbedrag.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten bevat. Zo stonden de shoppers met geld zichtbaar in de opslagruimte en lagen er biljetten van 50 euro op de werkbank. Het in de werkbank en in een portemonnee opbergen is daarvoor volgens de vaste jurisprudentie ook onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom van het tenlastegelegde onder sub a vrijspreken.
Eenvoudig witwassen
Nu de tenlastelegging niet (expliciet) mede de verdenking van eenvoudig witwassen inhoudt, aangezien daarin niet is opgenomen dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig (
eigen) misdrijf, is de vraag of de rechtbank op grond van de tenlastelegging wel tot bewezenverklaring kan komen van eenvoudig witwassen als bedoeld in artikel 420bis.1 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat dit toch mogelijk is. Gelet op de totstandkomings-geschiedenis van de Wet aanpassing witwasregeling vult artikel 420bis.1 Sr de bestaande witwasbepalingen in die zin aan dat het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, ook kan worden bestraft als vorm van witwassen, zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. In een dergelijk geval moet het bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr). Wanneer er, bij dezelfde bewezenverklaring, naar het oordeel van de rechter wel sprake is van gedragingen die meer omvatten dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben, dan kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als (gewoon) witwassen (artikel 420bis Sr). (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2842)
Daaruit volgt dat de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen zich specifiek richt op de situatie van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, waarbij de vermelding in de tenlastelegging dat het gaat om een eigen misdrijf niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van dit feit is dan ook voldoende dat ten laste is gelegd en is komen vast te staan, dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf, waarbij onder enig misdrijf ook een eigen misdrijf kan worden verstaan. Uit het voorgaande blijkt dat daaraan is voldaan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van contante geldbedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit de door de verdachte zelf begane illegale handel in vapes en de niet aan de Belastingdienst opgegeven verdiensten uit werkzaamheden.
4.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 juli 2024, te [plaats], geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie waarbij hij qua strafmodaliteit rekening houdt met het feit dat verdachte momenteel zonder vaste- woon of verblijfplaats is, waardoor een taakstraf niet uitvoerbaar is.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van geld door illegale rookwaren te verkopen en werkzaamheden aan onder andere fatbikes zwart uit te voeren. Verdachte heeft de hieruit verkregen verdiensten niet opgegeven aan de Belastingdienst en ze daarmee buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden. Witwassen heeft een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving als geheel. Door de vermenging van illegaal/zwart geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch stelsel namelijk ernstig schade toegebracht. Met het plegen van dit feit heeft verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Nu de rechtbank niet alleen tot een lichtere kwalificatie komt van de gedragingen van verdachte dan de officier van justitie, maar ook een beperkter gedeelte van het aangetroffen contante geldbedrag van (eigen) misdrijf afkomstig acht, komt zij tot een andere strafoplegging. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank gelet op dit alles niet passend. Met het oog op het geldelijk gewin dat verdachte door het plegen van de feiten heeft gehad en de hierna opgenomen beslissing over het in beslag genomen geld, acht de rechtbank een geldboete een passende en geboden sanctie.
Alles afwegend zal zij een geldboete ter hoogte van € 10.000,-, te vervangen door 85 dagen hechtenis aan verdachte opleggen. Nu verdachte kennelijk al 40 jaar op deze manier heeft geleefd en hij bij de politie heeft verklaard door te zullen gaan met wat hij doet, acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats. Dit dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.Het beslag

De gevorderde verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen contante geldbedragen ter hoogte van € 140.500,-. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat slechts een deel van het geld afkomstig is van (eigen) misdrijf, en een groot deel, naar het zich laat aanzien, niet. Door verbeurdverklaring van het hele bedrag zou verdachte naar het oordeel van de rechtbank onevenredig zwaar worden getroffen. Het goed inschatten van welk deel van het contant aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is, is voor de rechtbank niet mogelijk en ligt meer op de weg van de Belastingdienst. Gelet hierop zal de rechtbank de in beslag genomen geldbedragen niet verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eenvoudig witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een geldbedrag van € 7.990,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 89.980,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 2.970,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 37.000,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 1.600,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 950,- (omschrijving IBN 02-07-2024);
* een geldbedrag van € 30,- (omschrijving IBN 02-07-2024).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, en mrs. G.M.J. Kok en M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 4 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 2 juli 2024, te [plaats], (van) een of meerdere geldbedragen van (in totaal) ongeveer 140.520,00 euro, althans een of meer voorwerpen,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )