ECLI:NL:RBZWB:2025:7533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
BRE 23/9576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die op 5 september 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk heeft verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd op 3 juli 2023, betrof een bedrag van € 54,77, waarvan € 1,00 aan belasting en € 53,77 aan kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op 21 augustus 2023 bezwaar heeft gemaakt, na een aanmaning, en dat dit bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag op 3 juli 2023 is verzonden, waardoor de bezwaartermijn pas begon op de datum dat belanghebbende de aanslag daadwerkelijk ontving. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt vast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 september 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 10 juni 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 10 juni 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 1 juli 2023 omstreeks 16:03 uur stil aan [adres] te [plaats]. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,77 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Indien dat het geval is, dan beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [3] In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [4]
5.1.
De naheffingsaanslag heeft een dagtekening van 3 juli 2023. De bezwaartermijn eindigde op 14 augustus 2023. Belanghebbende stelt op 21 augustus 2023, na ontvangst van een aanmaning, bezwaar te hebben gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In beginsel is het bezwaar te laat ingediend. Belanghebbende stelt de naheffingsaanslag echter niet ontvangen te hebben. Het ligt op de weg van de heffingsambtenaar om de verzending van de naheffingsaanslag aannemelijk te maken.
5.2.
De heffingsambtenaar stelt dat het opmerkelijk dan wel ongeloofwaardig is dat de naheffingsaanslag niet is ontvangen omdat de aanmaning wel is ontvangen. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat uit de systeemuitdraai blijkt dat de naheffingsaanslag op 3 juli 2023 is verzonden.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de overgelegde systeemuitdraai alleen worden vastgesteld dat de dagtekening van de naheffingsaanslag 3 juli 2023 is. De systeemuitdraai bevat geen verzendadministratie, zodat niet kan worden vastgesteld dat de naheffingsaanslag op deze datum is verzonden. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag op 3 juli 2023 is verzonden. Dit brengt mee dat de bezwaartermijn van zes weken pas is aangevangen op de dag waarop de belanghebbende een afschrift van die aanslag onder ogen heeft gekregen. Belanghebbende stelt op 21 augustus 2023 bekend te zijn geworden met de naheffingsaanslag door middel van een brief. De bezwaartermijn is daardoor aangevangen op 21 augustus 2023. Belanghebbende heeft op 21 augustus 2023 een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is dus tijdig ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep gegrond.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
7. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 1 juli 2023 geparkeerd stond aan [adres] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [5] Belanghebbende heeft geen of te weinig parkeerbelasting voldaan. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag (in beginsel) terecht is opgelegd.
7.1.
Belanghebbende stelt wel parkeerbelasting te hebben voldaan door middel van een parkeerapp. Belanghebbende heeft hierbij een schermafdruk van de parkeerapp overgelegd waaruit blijkt dat voor het voertuig van belanghebbende € 2,05 aan parkeerkosten is betaald op 1 juli. De parkeerapp stond aan vanaf 15:17 uur tot 17:35 uur.
7.2.
De heffingsambtenaar voert aan dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan voor de verkeerde zone. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van zonecode [nummer 1] in plaats van zonecode [nummer 2], aldus de heffingsambtenaar. In de zone waarvoor belanghebbende het voertuig heeft aangemeld geldt dat het eerste kwartier gratis is. In de zone waar het voertuig van belanghebbende stond geparkeerd geldt dit niet. Belanghebbende heeft daarom te weinig parkeerbelasting voldaan, aldus de heffingsambtenaar.
7.3.
Het voertuig van belanghebbende stond geparkeerd in [adres]. Deze straat valt binnen het rayon Noord-01. [6] Uit de plattegrond blijkt dat hiervoor zonecode [nummer 2] geldt. Uit de schermafbeelding van belanghebbende volgt niet voor welke zone belanghebbende het voertuig heeft aangemeld. Belanghebbende betwist echter niet dat het voertuig was aangemeld voor de verkeerde zone.
7.4.
In de zone waarvoor belanghebbende het voertuig heeft aangemeld, namelijk zone [nummer 1], geldt dat het eerste kwartier gratis geparkeerd mag worden. [7] In zone [nummer 2] geldt dit niet. Belanghebbende heeft niet voldoende parkeerbelasting betaald omdat niet betaald is voor het eerste kwartier. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag immers terecht opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 3 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Artikel 6:8 van de Awb.
5.Artikel 2, onder a, van de Verordening en artikel 1, lid 1, van het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2023-1.
6.Bijlage 2 van het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2023-1.
7.Punt 1.2. van bijlage 1 van de Verordening parkeerbelastingen 2023.
8.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.