ECLI:NL:RBZWB:2025:7529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/8090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de WOZ-waarde van een transformator

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een transformator met een oppervlakte van 9 m2, vastgesteld op € 13.000 per 1 januari 2023. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 behandeld, maar belanghebbende was niet aanwezig, ondanks een uitnodiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak dubbel heeft geregistreerd, wat leidt tot een onjuiste objectafbakening. De rechtbank oordeelt dat de onroerende zaak niet correct is afgebakend en vernietigt de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is verplicht om het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 november 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de onroerende zaak) op 1 januari 2023 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 13.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Bergen op Zoom voor het jaar 2024 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de heffingsambtenaar deelgenomen: [naam 1], [naam 2] en mr. [naam 3], als toehoorder.
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 23 juli 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 23 juli 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het is een transformator (trafo) met een oppervlakte van 9 m2.
2.1.
Belanghebbende is tevens eigenaar van de nabijgelegen onroerende zaak, [adres 2].

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de trafo juist heeft vastgesteld en terecht de beschikking en de aanslag voor de onroerende zaak heeft gehandhaafd. Daarbij is in geschil of het object juist is afgebakend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de onroerende zaak niet juist afgebakend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

5. Belanghebbende stelt dat sprake is van een onjuiste objectafbakening, omdat de heffingsambtenaar de onroerende zaak dubbel heeft geregistreerd. De trafo is meegenomen in de waardering van zowel de onroerende zaak [adres 2] te [plaats 2] als [adres 1] in diezelfde plaats. In het eerste geval is de trafo onderdeel van het object, in het tweede geval is de trafo als los object afgebakend. De onroerende zaak zou enkel als samenstel afgebakend moeten worden, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt dat de beide onroerende zaken dezelfde eigenaar en gebruiker hebben. De heffingsambtenaar stelt dat sprake is van verschillende gebruikers.
5.1.
Vaststaat dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak op twee manieren heeft afgebakend, als samenstel en als los object. Het beroep is daarom gegrond.
5.2.
Om objecten als samenstel af te bakenen, moeten de onroerende zaken onder meer dezelfde eigenaar en gebruiker hebben. [2] De rechtbank kan op basis van het dossier alleen het eigendom van de onroerende zaken vaststellen, niet wie de gebruikers zijn. De heffingsambtenaar stelt dat de onroerende zaken niet dezelfde gebruiker hebben, maar heeft dit standpunt niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Nu deze gegevens de grondslag vormen voor de waardevaststelling, had dit wel op de weg van de heffingsambtenaar gelegen. De heffingsambtenaar handelt hiermee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand te laten of zelf een beslissing over de objectafbakening te nemen. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om vast te stellen wie de gebruikers van de onroerende zaken zijn. Ook draagt de rechtbank niet aan de heffingsambtenaar op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De verwachting is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen, meer tijd zal kosten.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een beroepschrift ingediend. De aanslag dateert van 24 februari 2024 en de uitspraak op bezwaar van 1 november 2024. De wet herwaardering proceskostenvergoedingen en artikel 30a, eerste en tweede lid van de Wet WOZ zijn van toepassing. De hoogte van de vergoeding wordt voor de bezwaarfase vermenigvuldigd met 0,25 en voor de beroepsfase vermenigvuldigd met 0,25. [3] De vergoeding voor de rechtsbijstand door een gemachtigde bedraagt dan in totaal € 388,50.
6.3.
Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten van de uittreksels. Dit komt neer op een bedrag van € 20,45. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 408,95 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 3 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 16, onder d, van de Wet WOZ.
3.Dat staat in artikel 30a, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.