ECLI:NL:RBZWB:2025:7521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
24/5441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing informatieverzoek door de minister van Financiën met betrekking tot een eenmanszaak en de gevolgen van registratie in de Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2025, wordt de afwijzing van een informatieverzoek door de minister van Financiën behandeld. Eiser, een ondernemer met een eenmanszaak, had op 27 februari 2024 een verzoek ingediend om informatie over zijn onderneming en de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). De minister heeft dit verzoek echter afgewezen, omdat hij het als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft opgevat, en niet als een verzoek om informatie over de eenmanszaak van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister niet op het verzoek heeft beslist, omdat hij het verzoek verkeerd heeft gekwalificeerd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet bedoeld heeft om namens een rechtspersoon informatie te vragen, maar dat het verzoek betrekking had op zijn eigen persoonsgegevens. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

de minister van Financiën, de minister.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers informatieverzoek met betrekking tot zijn eenmanszaak. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister niet op eisers verzoek van 27 februari 2024 heeft beslist. De minister heeft – zonder overleg met eiser – het verzoek opgevat als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming. Ook heeft de minister het verzoek opgevat als een verzoek ingediend namens een VOF. Door deze eenzijdige invulling door de minister is niet beslist op het verzoek. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de minister mr A. van der Linden, mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof en mr. R.P Vaarnold.

Waar gaat deze zaak over?

2. Bij brief van 27 februari 2024 heeft eiser een informatieverzoek ingediend.
2.1.
Bij besluit van 13 maart 2024 (primair besluit) heeft de minister het informatieverzoek afgewezen. Uit het besluit blijkt dat de minister het verzoek als een inzageverzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ingediend namens [VOF] heeft opgevat. Het inzagerecht is alleen van toepassing op gegevens die betrekking hebben op natuurlijke personen, betrokkene genoemd. Het verzoek is afgewezen omdat een rechtspersoon geen betrokkene is in de zin van de AVG en geen inzageverzoek op grond van de AVG kan doen.
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt en aangegeven dat hij namens zijn voormalige eenmanszaak een informatieverzoek heeft gedaan.
2.3.
Bij besluit van 29 april 2024 (bestreden besluit) heeft de minister eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van eveneens 29 april 2024 heeft de minister eiser een toelichting gegeven op vragen die eiser in bezwaar over zijn eenmanszaak heeft gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft eiser aangevoerd?
3. Eiser heeft samengevat in beroep aangevoerd dat hij door de minister is geïnformeerd over opname van zijn persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Hij heeft het vermoeden dat zijn voormalige en huidige eenmanszaak in de FSV vermeld staan. Hij heeft twijfels bij het door de minister uitgevoerde onderzoek, omdat hij niet kan controleren of het uitgevoerde onderzoek zorgvuldig, eerlijk en volledig is geweest. Daarom heeft hij het informatieverzoek ingediend. Hij kan zich niet herinneren dat er een rechtspersoon op zijn naam stond en kan dit ook niet uit gegevens van de Kamer van Koophandel opmaken. Op 20 januari 1998 heeft hij een eenmanszaak opgericht en de activiteiten van deze eenmanszaak waren op 16 augustus 2005 beëindigd. De huidige eenmanszaak is opgericht op 27 juni 2012.
Wat is het standpunt van de minister?
4. De minister heeft aangevoerd dat het inzageverzoek is opgevat als een verzoek met betrekking tot de onderneming [VOF] . Aan een VOF komt op grond van de AVG geen inzagerecht in de FSV toe. De AVG is slechts van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen en niet op de verwerking van gegevens die rechtspersonen betreffen. De vraag of de huidige onderneming van eiser – [eenmanszaak] – in de FSV stond, hoort thuis in de procedure met betrekking tot het inzageverzoek van de persoon van eiser. De zoekslag in FSV wordt gedaan op de Burgerservicenummer (BSN). Een eenmanszaak wordt geregistreerd onder de BSN van de oprichter van de eenmanszaak. Als er gegevens over de eenmanszaak in de FSV zouden zijn aangetroffen, zou eiser deze gegevens hebben vernomen via het inzageverzoek voor hem persoonlijk. Eiser heeft een dergelijk verzoek gedaan en op dat inzageverzoek is bij besluit van 26 maart 2024 een beslissing genomen. [1]
De vragen uit het verzoek van eiser die zien op de boekencontrole die is gestart op 8 december 2016 en de gevolgen voor zijn onderneming door de registratie in FSV, zijn vragen die buiten de omvang van dit geding vallen (AVG-procedure). Die vragen horen thuis in een fiscale procedure. Ook het standpunt van eiser dat niet valt te controleren of het onderzoek naar de registratie in FSV en de eventuele gevolgen daarvan zorgvuldig, eerlijk en volledig is gedaan, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
Wat houdt het informatieverzoek van 27 februari 2024 in?
5. Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan op een ingediende aanvraag – in dit geval eisers verzoek van 27 februari 2024 – een besluit dient te nemen. Wat het kader is waaraan de aanvraag getoetst dient te worden, wordt bepaald door de inhoud van de aanvraag.
De rechtbank stelt vast dat eiser met de brief van 27 februari 2024 de minister heeft verzocht om hem middels een besluit of beschikking de volgende informatie toe te zenden:
  • Stond zijn onderneming geregistreerd in de FSV-lijst?
  • Sinds wanneer stond zijn onderneming geregistreerd in de FSV-lijst?
  • Wat was de aanleiding van de boekencontrole gestart op 8 december 2016?
  • Is er sprake van een controle (geweest) op niet fiscale gronden?
  • Wat zijn de gevolgen geweest voor zijn onderneming doordat hij geregistreerd stond in de FSV-lijst?
Daarbij is van belang dat eiser in het verzoek heeft aangegeven dat hij zich op 27 juni 2012 heeft geregistreerd als eenmanszaak en ondernemer. Als bijlage bij het verzoek is een uittreksel van de Kamer van Koophandel van zijn voormalige eenmanszaak [VOF] gevoegd.
De formulering van het verzoek door eiser in combinatie met het door hem bijgevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel leidt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek niet ziet op de huidige onderneming van eiser, Belastingadministratiekantoor Brabant. Dat betekent dat de minister in zijn besluit niet hoefde in te gaan op de huidige onderneming van eiser. De rechtbank zal de beroepsgronden die zien op informatie over de huidige eenmanszaak niet bespreken.
Heeft de minister op het verzoek van 27 februari 2024 besloten met het besluit van 13 maart 2024?
6. Uit het verzoek blijkt dat eiser informatie wenst over zijn voormalige eenmanszaak [VOF] . Uit de stukken – en dit is ter zitting bevestigd door eiser – blijkt niet dat eiser bedoeld heeft namens [VOF] informatie te vragen. De VOF staat ook niet vermeld in het voornoemde uittreksel.
6.1.
In zijn verzoek stelt eiser vijf vragen. De minister heeft vervolgens ervoor gekozen het verzoek aan te merken als een AVG-verzoek. De rechtbank stelt vast dat in het verzoek zelf niet is aangegeven op grond van welke wet- of regelgeving eiser dit verzoek heeft ingediend. Gelet hierop had het op de weg van de minister gelegen om bij eiser te informeren hoe zijn verzoek gekwalificeerd diende te worden. Door het verzoek aan te merken als een AVG-verzoek kon de minister een aantal van de door eiser gestelde vragen, namelijk 3 en 4, immers niet beantwoorden omdat op voorhand al duidelijk is dat deze niet binnen de reikwijdte van de AVG vallen. Bovendien behoorde een andere kwalificatie, bijvoorbeeld als een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) ook tot de mogelijkheden. Of de informatie op grond van de Woo dan vervolgens aan eiser verstrekt kon worden of niet, doet daar niet aan af.
6.2.
De minister heeft toegelicht dat hij het verzoek als een AVG-verzoek namens de rechtspersoon heeft aangemerkt, omdat de zoekslag in FSV wordt gedaan op het Burgerservicenummer (BSN). Een eenmanszaak wordt geregistreerd onder het BSN van de oprichter van de eenmanszaak. Eiser zou de gegevens over de eenmanszaak – indien die werden aangetroffen – hebben vernomen via het inzageverzoek voor hem persoonlijk. Eiser heeft een dergelijk verzoek gedaan en op dat inzageverzoek is bij besluit van 26 maart 2024 een beslissing afgegeven. [2]
Om die reden is het verzoek van eiser dus opgevat als een verzoek namens een rechtspersoon. Deze toelichting – wat er ook van zij – heeft de minister pas gelijktijdig met het nemen van het bestreden besluit met zijn (informerende) brief van 29 april 2024 aan eiser gegeven. Ter zitting is aangegeven dat deze brief geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit en slechts moet worden gezien als een informatiebrief. De brief gaat echter wel in op door eiser in zijn verzoekschrift gestelde vragen en geeft een toelichting waarom de gevraagde informatie niet kan worden verstrekt.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met het besluit van 13 maart 2024 gelet op het voorgaande niet op eisers informatieverzoek van 27 februari 2024 beslist.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond.
7.1.
De rechtbank draagt de minister op een nieuwe beslissing op eisers bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep van eiser gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van € 13,80 aan reiskosten en € 300,- aan verletkosten. Hij heeft daarbij aangegeven dat zijn uurtarief € 100,- per uur bedraagt en hij is uitgegaan van een zitting van drie uur. De hoogte van de proceskosten wordt door de rechtbank bepaalt aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Reiskosten [3] die voor vergoeding in aanmerking komen worden berekend aan de hand van de kosten openbaar vervoer, laagste klasse. Voor eiser komt dit neer op € 12,52. Reiskosten voor reizen met de auto komen alleen voor vergoeding in aanmerking als reizen met openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is.
Verletkosten [4] zijn kosten van tijdverzuim door bijvoorbeeld vrijaf te moeten nemen voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. De rechtbank gaat uit van in totaal een uur en 20 minuten aan reistijd en een zitting die – voor dit voorliggende beroep – een uur duurde. Het maximale uurtarief dat voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt € 98 per uur [5] . De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan het door eiser gestelde uurtarief. Voor eiser komt dit neer op € 228,67.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 241,19.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 6 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid, bepaalt onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Algemene verordening persoonsgegevens
Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (de betrokkene): […]
Artikel 15, eerste lid, bepaalt – voor zover hier relevant dat de betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van de persoonsgegevens.
Wet open overheid
Artikel 5.5, eerste lid bepaalt dat een bestuursorgaan, onverminderd het elders bij wet bepaalde, iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie verstrekt, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.1, genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

Voetnoten

1.Over dit inzageverzoek loopt een separate procedure van eiser bij de rechtbank, met procedurenummer 24/6640.
2.Over dit inzageverzoek loopt een separate procedure van eiser bij de rechtbank.
3.Artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpd) gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder d van het Bpd.
4.Artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb.
5.Artikel 2, aanhef en onder e, van het Bpb.