ECLI:NL:RBZWB:2025:7490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
02-041168-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de Opiumwet met betrekking tot de uitvoer van harddrugs

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte heroïne en amfetamine heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de lage concentratie heroïne, de strafbaarheid niet in het geding was. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor drugshandel, kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 oktober 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk harddrugs had uitgevoerd, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de schadelijke gevolgen van harddrugs voor de gezondheid en de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn beperkte rol in de drugshandel en de lage concentratie van de heroïne. Tevens werden de inbeslaggenomen drugs en geld verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-041168-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwerse en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen [medeverdachte] (02-041192-25) is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met de medeverdachte harddrugs heeft uitgevoerd (
primair), dan wel heeft vervoerd of in bezit heeft gehad (
subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte de harddrugs heeft uitgevoerd. Verdachte had wetenschap en beschikkingsmacht over de harddrugs. De harddrugs is aangetroffen in de auto waar hij in reed en verdachte wist ook dat hij drugs vervoerde. Zijn verklaring dat hij de drugs in Bergen op Zoom zou moeten afleveren acht de officier van justitie niet aannemelijk. Hij volgt de verklaring van de medeverdachte dat zij na de deal direct naar Lille zouden rijden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de heroïne in alle feitvarianten op de tenlastelegging. De heroïne is niet aan te merken als een middel zoals bedoeld in Lijst 1 van de Opiumwet, omdat de concentratie heroïne zeer laag is. Verder bepleit de verdediging partiële vrijspraak voor de in de tenlastelegging opgenomen concrete hoeveelheid amfetamine, omdat niet kan worden vastgesteld hoeveel amfetamine er daadwerkelijk is aangetroffen. Daarnaast bepleit de verdediging vrijspraak van de primair ten laste gelegde uitvoer, omdat verdachte niet de intentie had de amfetamine buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Enkel het vervoeren van de amfetamine kan worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de politie op 6 februari 2025 op de A17 ter hoogte van Oud-Gastel een personenauto ziet rijden met het Belgische [kenteken] en die auto laat stoppen. In het voertuig zit verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als passagier naast hem. Op de achterbank van de auto ligt een tas met een pasta-achtige substantie en tien harde rechthoekige blokken. De pasta-achtige substantie bevat amfetamine en negen van de tien blokken bevatten (minder dan 5 %) heroïne. Bij de politie verklaart verdachte dat hij wist dat hij in Rotterdam drugs op moest halen.
De hoeveelheid en/of soort verdovende middelen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde 2200 gram amfetamine het bruto gewicht betreft. De amfetamine is netto gewogen op 1992 gram. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze netto hoeveelheid bewezen kan worden.
Van de aangetroffen tien blokken zijn negen blokken op een gelijksoortige manier veiliggesteld. Eén blok is op een andere wijze veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Naar de samenstelling van dit blok is geen nader onderzoek verricht, waardoor niet kan worden vastgesteld dat dit blok heroïne bevat. Van de overige negen blokken zijn de monsters van drie blokken ingestuurd naar het NFI. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat deze blokken heroïne bevatten. Nu de negen blokken op eenzelfde manier verpakt waren en een gelijksoortig gewicht hadden mag ervan uit worden gegaan dat alle negen blokken eenzelfde hoeveelheid heroïne bevatten. Dat het daarbij steeds om een zeer lage concentratie van minder dan 5% gaat, doet aan de strafbaarheid volgens de Opiumwet niet af. Bewezen kan worden dat het gaat om 4440 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Verlengde uitvoer?
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte de intentie heeft gehad de harddrugs uit te voeren naar het buitenland.
Verdachte heeft zich in zijn verhoor na zijn aanhouding en bij de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op 18 april 2025 heeft hij verklaard dat hij de drugs moest ophalen in Rotterdam en moest afgeven in Bergen op Zoom. In Bergen op Zoom moest hij naar een parkeerterrein waar een dikke man in een witte Audi met een Gucci pet op hem zou staan te wachten. Verdachte verklaart het adres te hebben ingevoerd op zijn telefoon in de app Waze.
In die telefoon is inderdaad een adres in Bergen op Zoom gevonden. Dit blijkt echter het NS-station in Bergen op Zoom te zijn en geen parkeerterrein. Berichten die de verklaring van verdachte ondersteunen zijn niet aangetroffen. Bovendien heeft hij slechts een algemene omschrijving gegeven van de auto en de man die hij (met een passagier in die auto) zou treffen. Dat is vreemd gelet op de waarde van de tassen met inhoud die verdachte zou moeten overdragen. Het is ook vreemd dat die persoon, volgens verdachte op zitting, geen geld aan hem terug hoefde te overhandigen. Bovendien vindt de rechtbank het onlogisch dat de Franse verdachte vanuit Frankrijk naar Rotterdam is gestuurd om drugs binnen Nederland te vervoeren. De politieverklaring van de Franse medeverdachte dat zij op de terugreis naar Lille waren, is wel logisch. De andersluidende verklaring van verdachte is dan ook niet aannemelijk geworden en de (verlengde) uitvoer van de harddrugs kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Medeplegen?
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in Rotterdam op een parkeerplaats twee grote pakken geld heeft gegeven aan een persoon. Daarna is de tas (rechtbank: met harddrugs) gegeven, die op de achterbank is gelegd. Daarmee heeft de medeverdachte een cruciale bijdrage geleverd aan het verkrijgen van de harddrugs. Door de gang van zaken heeft medeverdachte minstens willens en wetens het risico genomen dat hij vervolgens met verdachte en een tas met verboden inhoud naar Lille terug is gaan rijden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om het opzettelijk medeplegen van (verlengde) uitvoer van de harddrugs wettig en overtuigend te kunnen bewijzen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 februari 2025 te Oud Gastel, gemeente Halderberge, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1992 gram amfetamine en 4440 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde amfetamine en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben verdachte en diens mededader opzettelijk die amfetamine en heroïne in een (huur)auto vervoerd met de bestemming Frankrijk.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de beperkte rol van verdachte in de keten van de georganiseerde drugshandel. Daarnaast verzoekt de verdediging in de strafmaat rekening te houden met de lage concentratie heroïne die in de blokken is aangetroffen. De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna 2 kilo amfetamine en 4,5 kilo van een materiaal bevattende heroïne. Harddrugs zijn stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte kan als exporteur van de harddrugs mede medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Volgens de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is voor de uitvoer van deze hoeveelheden (6,5 kilo) harddrugs een gevangenisstraf van 42-44 maanden het uitgangspunt. Daarnaast is er sprake van medeplegen. Vanwege de relatief lage concentratie heroïne die per blok is aangetroffen ziet de rechtbank aanleiding in het voordeel van verdachte af te wijken van dit uitgangspunt. Volgens het NFI bevat elk blok minder dan 5% heroïne, waardoor de rechtbank uitgaat van de categorie die ziet op de uitvoer van 2 tot 3 kilo harddrugs, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 24 -30 maanden. Vervolgens kijkt de rechtbank nog specifieker naar de persoon van verdachte.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden
In het nadeel van verdachte blijkt uit zijn Franse strafblad van 23 april 2025 dat verdachte meermaals is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. In het voordeel van verdachte realiseert de rechtbank zich dat hij weliswaar een cruciale rol heeft gespeeld, maar dat hij niet een van de hoofdrolspelers lijkt te zijn die in deze handel het grote geld binnen halen.
De straf
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1.
De verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen geld en tasje worden verbeurd verklaard. Het geld heeft verdachte van zijn opdrachtgever gekregen voor de kosten van en als vergoeding voor de (verlengde) uitvoer van de harddrugs en het is in het tasje aangetroffen.
7.2.
De onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen drugs worden onttrokken aan het verkeer. Het strafbare feit is ermee begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen:
- 1.665,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824477
ibn 06-02-2025)
- 1 STK Tas (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824475)
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
- 4.635 GR Heroïne (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824463, Bruin)
- 491 GR Heroïne (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824466 491,23 gram, Bruin)
- 51 GR Hashish (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824484 51,55 gram)
- 2.200 GR Amfetamine (Omschrijving: PL2000-2025032212-G2824460, Wit)
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, en
mr. R.J.H. de Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 31 oktober 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 6 februari 2025 te Oud Gastel, gemeente Halderberge, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de
Opiumwet, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2200 gram amfetamine en/of 5150 gram heroïne, in elk geval een of
meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of heroïne, zijnde amfetamine en/of heroïne, (telkens)
een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers
heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) opzettelijk die amfetamine en/of heroïne in een (huur)auto vervoerd met de
bestemming Frankrijk, althans het buitenland;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2025 te Oud Gastel, gemeente Halderberge, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 5150 gram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde amfetamine en/of heroïne(telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )