Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van groepsverkrachting van een aangeefster op 21 januari 2017, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. Kool, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van de aangeefster en de verdachte, op essentiële punten tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende steunbewijs was om de verklaring van de aangeefster te bevestigen. De rechtbank benadrukte dat er bijna zeven tot acht jaar verstreken waren tussen de seksuele handelingen en de aangifte, wat de beoordeling van de zaak bemoeilijkte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en verklaarde de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.