ECLI:NL:RBZWB:2025:7413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/5269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting door heffingsambtenaar van gemeente Breda

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 juni 2024. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, omdat de auto van belanghebbende op 8 juni 2024 geparkeerd stond in een verkeerde parkeerzone. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende te weinig parkeerbelasting heeft voldaan, omdat zij in zone 21875 had betaald in plaats van de juiste zone 21885. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om de juiste zone vast te stellen en te zorgen dat de parkeerbelasting correct wordt voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 juni 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. De auto van belanghebbende, een Honda met [kenteken] , stond op 8 juni 2024 omstreeks 11.33 uur geparkeerd op het Heilig Hartplein te Breda (de parkeerplaats). Op deze locatie in zone 21885 mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2.1
Tijdens een controle van een scanauto op voormelde datum is geconstateerd dat voor het parkeren parkeerbelasting is voldaan in de verkeerde parkeerzone (zone 21875, Wilhelminastraat), waardoor belanghebbende te weinig parkeerbelasting heeft voldaan.
2.2
Naar aanleiding van de in overweging 2.1 genoemde constatering, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,15, bestaande uit een bedrag aan parkeerbelasting van € 1,50 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Zij erkent weliswaar dat zij parkeerbelasting heeft betaald in een andere zone (21875) dan waar zij stond geparkeerd (21885), maar zij bestrijdt dat zij te weinig parkeerbelasting heeft voldaan. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een kopie van een bankafschrift overlegd. Het betalen van parkeerbelasting in de verkeerde zone is volgens belanghebbende te wijten aan het feit dat zij op de parkeerplaats geen betaalautomaat kon vinden. Belanghebbende is niet bekend in Breda en heeft aan bewoners van de straat gevraagd waar zij kon betalen en is gewezen op de betaalautomaat in zone 21875 (Wilhelminastraat).
5. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 8 juni 2024 geparkeerd stond op het Heilig Hartplein te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeesters en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [2] Uit het feit dat belanghebbende actief op zoek is gegaan naar een betaalautomaat kan worden opgemaakt dat belanghebbende erkent dat voor het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd.
6. De rechtbank stelt vast dat het parkeertarief op de parkeerplaats in zone 21885 (Heilig Hartplein) € 1,50 per uur bedraagt. Voor parkeren in zone 21875 (Wilhelminastraat) geldt het eerste uur een tarief van € 1,13 en voor de resterende duur van het parkeren bedraagt het tarief € 1,50. [3] De door belanghebbende betaalde parkeerbelasting, te weten € 8,63, is lager dan de parkeerbelasting die verschuldigd was voor de parkeerplaats. Het tarief in zone 21875 is immers lager dan het tarief van de wel van toepassing zijnde zone, zone 21885. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dus te weinig parkeerbelasting betaald voor het parkeren. Het enkele feit dat te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan. Dat betekent dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag als uitgangspunt terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
6.1
De rechtbank overweegt dat van iedereen die parkeert op een fiscale parkeerplaats wordt verwacht dat hij onderzoekt of de parkeerbelasting is voldaan bij aanvang van het parkeren. Daarbij is het ook de verantwoordelijkheid van de parkeerder om de juiste zone vast te stellen. Dat bewoners van de straat belanghebbende hebben gewezen op een betaalautomaat verderop in de straat, ontsloeg belanghebbende niet van haar onderzoeksplicht naar de juiste zone. Naar het oordeel van de rechtbank komt het betalen van parkeerbelasting in de verkeerde zone daarom voor rekening van belanghebbende.
6.2
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen, kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. De rechtbank overweegt dat de parkeerbelasting geen boete is. Het is een objectieve belasting, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust te weinig parkeerbelasting heeft voldaan.
6.3
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
7.1
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2025 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van I.H.D.P. van Doezelaar, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Ingevolge artikel 2, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2024 van de Gemeente Breda (de Verordening) en artikel 1.1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2024.
3.Zie bijlage Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2024 die hoort bij de Verordening.