ECLI:NL:RBZWB:2025:737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/02/428864 / JE RK 24-2102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 29 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling door de conflicten tussen haar ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn grote zorgen over de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] en de onveilige situatie waarin zij opgroeit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] op een veilige en verantwoorde manier te dragen, wat heeft geleid tot de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant.

De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij zowel de ouders als hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen van de Raad en de GI meegenomen, evenals de eerdere beschikking van 8 juli 2022, waarin het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader was vastgesteld. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt door de ouderstrijd en dat er een gedwongen kader noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428864 / JE RK 24-2102
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik Ido Ambacht ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E.M.J. Zomer-van den Berg te Oosterhout .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de GI, gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van de vader over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over de kinderalimentatie met het kenmerk C/02/396145 / FA RK 22-1431. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 8 juli 2022 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] voorlopig haar hoofdverblijf heeft bij de vader en heeft zij tussen de moeder en [minderjarige] een voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank bij deze beschikking voorlopig bepaald dat de door de vader ten behoeve van [minderjarige] te betalen onderhoudsbijdrage wordt vastgesteld op nihil. Het verzoek van de man ter zake van het gezag heeft de rechtbank afgewezen. Tenslotte heeft de rechtbank de Raad verzocht om met betrekking tot de verzoeken over het hoofdverblijf en over de zorg- en contactregeling een onderzoek in te stellen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het raadsrapport.
Kort samengevat blijkt daaruit dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd omdat er vanwege de ouderstrijd grote zorgen bestaan over haar loyaliteitsproblemen en dat er bijkomende zorgen zijn over een gezonde evenwichtige identiteitsontwikkeling. Zo durft [minderjarige] bij haar ouders haar gevoelens niet echt te uiten en is [minderjarige] bang voor wat zij tegen hen zegt. Zij voelt zich niet vrij om contact met de andere ouder te mogen aangaan en groeit op in een spanningsvolle omgeving met wantrouwen en met gevoelens van onveiligheid. In haar nog jonge leventje heeft [minderjarige] al verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en is er nog steeds veel onrust. Deze onrust lijkt haar ook op school parten te spelen waardoor zij zich lastig lijkt te kunnen concentreren.
In het afgelopen jaar is het contact van [minderjarige] met haar moeder onvoorspelbaar geweest. De band van [minderjarige] met haar moeder staat door de vele gebeurtenissen en door het minimale contact onder druk. Perspectief voor [minderjarige] dat er voor haar op korte termijn rust komt ontbreekt. Naar de mening van de Raad is het aan de GI om in de komende periode te bezien op welke wijze de omgang tussen de moeder en [minderjarige] op verantwoorde wijze kan worden uitgebreid. Het in het kader van het UHA ingezette hulpverleningstraject is mislukt.
4.2.
De moeder voert, al dan niet bij monde van haar advocaat, aan dat het sinds de start van het onderzoek van de Raad beter gaat tussen haar en de vader.
De moeder geeft toe dat er zich in november 2023 tussen haar en haar partner in het bijzijn van [minderjarige] een geweldsincident heeft plaatsgevonden dat niet had mogen gebeuren maar dat dit een eenmalig incident betrof en dat het de laatste tijd tussen haar en haar partner weer goed gaat. De omgang tussen haar en [minderjarige] is volgens de moeder beperkt gebleven tot momenteel twee keer per week gedurende zo’n uur. Sinds december 2024 is het contact niet langer begeleid. Volgens de moeder is zij daarin echter geheel afhankelijk van de vader. De moeder zou daarom graag willen dat er meer structuur komt in de omgang en dat deze flink wordt uitgebreid. Met het verzoek tot ondertoezichtstelling gaat de moeder akkoord. Volgens de moeder is voor haar gezin al “herstelbegeleiding” ingezet die zij accepteert.
4.3.
De vader brengt, al dan niet bij monde van zijn advocaat, naar voren dat het contact tussen hem en de moeder sinds kort beter verloopt en dat er tussen de ouders op een normale manier wordt gecommuniceerd. Het volledige vertrouwen in de moeder is er bij de vader echter nog niet. Zo heeft de vader nog zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. De moeder heeft het over een eenmalig incident waarbij de veiligheid van [minderjarige] in het gedrang is geweest. Het is de vader echter bekend dat er over de moeder in de afgelopen periode vijf zorgmeldingen bij Veilig Thuis zijn binnengekomen en dat de politie daar geregeld aan de deur is geweest. Naast de veiligheid behoeft volgens de vader ook de communicatie tussen de ouders verdere verbetering. Ook rondom de omgang dient er nog het nodige te gebeuren. Dat alles zo zijnde staat de vader achter het verzoek tot ondertoezichtstelling. De vader doet daarbij aan de GI het verzoek om een stevige jeugdbeschermer aan te stellen.
4.4.
De GI verklaart dat zij zich aansluit bij de inhoud van het raadsrapport, waaruit blijkt dat [minderjarige] klem zit in de strijd tussen haar ouders en dat het voor haar lastig is om loyaal te zijn naar haar beide ouders toe. Naar de mening van de GI dienen er manieren gevonden te worden om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De GI is bereid om de ondertoezichtstelling over [minderjarige] op zich te gaan nemen maar verklaart daarbij dat de GI momenteel kampt met een wachtlijst. De GI merkt tot slot op dat zij het van belang acht dat de regie over de zorg- en contactregeling voorlopig bij haar komt te liggen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en uit de mondelinge behandeling blijkt dat er tussen de ouders sprake is van ex-partnerstrijd. Eén van de grote en zorgelijke gevolgen hiervan is dat [minderjarige] daardoor te kampen heeft met loyaliteitsproblematiek. Ook bestaan er vanwege de ouderstrijd zorgen over de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] omdat er geen sprake is van een structureel goedlopende zorg- en contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] en deze voor [minderjarige] niet op een geheel onbelaste manier verloopt. Een zorg daarbij is dat [minderjarige] bij de moeder (tenminste één keer) getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. De ouders houden er over de (on)veiligheid van [minderjarige] bij de moeder verschillende visies op na. In elk geval is het een feit van algemene bekendheid dat dit geweld schadelijk is voor de ontwikkeling van minderjarigen. Gezien ook de strijd waarin [minderjarige] tussen haar ouders klem zit, wordt zij ernstig in haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling bedreigd.
5.3.
In het kader van het Uniform Hulpaanbod in de hiernaast hangende procedure rondom hoofdverblijf, zorg- en contactregeling en kinderalimentatie zijn de ouders verwezen naar hulpverlening. Dit met als doel dat zij weer in staat zouden zijn om met elkaar afspraken te kunnen maken die in het belang zouden zijn van [minderjarige] . De ouders hebben van de aangeboden hulpverlening echter onvoldoende weten te profiteren. Een maatregel binnen een gedwongen kader wordt daarom noodzakelijk geacht.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
5.5.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- [minderjarige] heeft een onbelast contact met haar beide ouders. [minderjarige] kan bij de ene ouder open praten over de andere ouder en de ouders belasten haar niet met negatieve verhalen over de andere ouder. [minderjarige] wordt niet geconfronteerd met spanningen en conflicten tussen de ouders en andere volwassenen;
- [minderjarige] heeft duidelijkheid over hoe haar contact met haar beide ouders eruit gaat zien. Wanneer is zij bij papa en wanneer is zij bij mama?;
- [minderjarige] kan zich veilig uiten op emotioneel gebied (bij een veilig neutraal contactpersoon/kindercoach);
- de GI monitort deze (eventuele) uitbreiding van de zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en haar moeder en ziet er op toe dat deze voldoende veilig is.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als er iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur met ingang van 29 januari 2025 tot 29 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 13 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.