ECLI:NL:RBZWB:2025:736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429687 / HA ZA 24-698 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • Mr. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in verzet tegen verstekvonnis met betrekking tot bekendheid en termijnoverschrijding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2025, is een incident in verzet aan de orde. De eiser in het verzet, een vennootschap onder firma (V.O.F.), heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis. De gedaagde, EV TILBURG B.V. H.O.D.N. CONNEXIE, heeft de rechtbank verzocht om de V.O.F. niet ontvankelijk te verklaren in het verzet, omdat de verzetdagvaarding te laat zou zijn ingediend. De V.O.F. stelt echter dat zij pas op 20 oktober 2024 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis, en dat de e-mail van 7 oktober 2024 niet kan worden aangemerkt als een daad van bekendheid.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de e-mail van 7 oktober 2024 niet ondubbelzinnig aantoont dat de V.O.F. bekend was met het verstekvonnis of de executie daarvan. De rechtbank concludeert dat de V.O.F. tijdig in verzet is gekomen, aangezien de verzetdagvaarding op 12 november 2024 is ingediend, binnen de termijn van vier weken na de bekendmaking van het verstekvonnis op 20 oktober 2024.

De rechtbank wijst de incidentele vordering van EV af en veroordeelt EV in de proceskosten, die zijn vastgesteld op €792,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de zaak zal op 26 februari 2025 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/429687 / HA ZA 24-698
Vonnis in incident van 12 februari 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[V.O.F.],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in het verzet, verweerster in het incident,
hierna: [V.O.F.] ,
advocaat mr. E.T. van Dalen te Groningen ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EV TILBURG B.V. H.O.D.N. CONNEXIE,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde in het verzet, eiseres in het incident,
hierna: Ev,
advocaat mr. S.A.J. van Riel te Oisterwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding van 12 november 2024 met één productie;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid in het verzet met producties 1 tot en
met 20;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering en het verweer in incident

2.1.
Ev vordert [V.O.F.] niet ontvankelijk in het verzet te verklaren, met veroordeling van [V.O.F.] in de proces- en nakosten van het verzet. Op 7 oktober 2024 ontving de gerechtsdeurwaarder die het verstekvonnis ten uitvoer heeft gelegd, een e-mail waarin verwezen wordt naar de ‘case van Connexie’ en waarin aangegeven wordt dat [V.O.F.] van oordeel is, niets meer verschuldigd te zijn aan Connexie. Met deze e-mail, ondertekend door de heer [naam] , vennoot van [V.O.F.] , heeft [V.O.F.] een daad van bekendheid gepleegd, waarmee de verzettermijn is aangevangen. De verzetdagvaarding is buiten de termijn van vier weken na 7 oktober 2024 betekend, zodat [V.O.F.] te laat is in het verzet.
2.2.
[V.O.F.] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van Ev in de kosten van het incident. [V.O.F.] stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de hiervoor genoemde e-mail niet kan worden aangemerkt als daad van bekendheid, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat [V.O.F.] bekend was met het verstekvonnis, noch met de executie daarvan. Eerst op 20 oktober 2024 raakte [V.O.F.] door middel van een brief van de deurwaarder bekend met het feit dat er een verstekvonnis was gewezen.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, en overweegt daartoe het volgende.
3.2.
Het recht van verzet is gekoppeld aan drie naast elkaar geldende termijnen. Ten eerste geldt de termijn van vier weken nadat het verstekvonnis in persoon in gedaagde is betekend. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, nu de deurwaarder het vonnis conform artikel 47 Rv heeft betekend.
3.3.
Ten tweede geldt de termijn van vier weken na een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid. Met [V.O.F.] is de rechtbank eens, dat uit de e-mail van
7 oktober 2024 waarvan de inhoud volgt uit een verklaring van de executerende deurwaarder, niet ondubbelzinnig volgt dat de vennoot bekend is met het verstekvonnis of de executie ervan.
3.4.
Ten derde geldt de termijn van 4 weken na tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Artikel 144 Rv geeft voor enkele vormen van executie aan wanneer het verstekvonnis geacht mag worden ten uitvoer te zijn gelegd. De situatie als bedoeld in lid 2 heeft zich echter niet voorgedaan.
3.5.
Gelet op de stellingen van [V.O.F.] , dat zij met de brief van 20 oktober 2024 bekend is geraakt met het bestaan van een verstekvonnis, is [V.O.F.] met het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 12 november 2024 tijdig in verzet gekomen. Dit betekent dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
3.6.
Ev is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Transdeal worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Ev in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de curator q.q. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de curator q.q. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 februari 2025voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.