ECLI:NL:RBZWB:2025:734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
02-339197-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en vernieling. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Grave, werd op 22 en 23 oktober 2024 beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van containers in Tilburg, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tijdens de zitting op 29 januari 2025 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. J. van Rooijen, besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn geestelijke toestand ten tijde van de feiten. De rechtbank achtte het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit 2, omdat niet bewezen kon worden dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de maatschappij, maar ook met de noodzaak voor zorg na zijn detentie. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-339197-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [plaats]
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Grave, Muntlaan 1, 5361 ME GRAVE
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 22 oktober 2024 in Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht aan een container
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2:op 23 oktober 2024 in Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht aan een container
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair:
op 23 oktober 2024 in Tilburg een container heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een container. Door de brand was gevaar voor goederen te duchten.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat niet kan worden bewezen dat er gevaar voor goederen te duchten was. De officier van justitie vordert verdachte hiervan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de container vernield heeft.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feit 1.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging met de officier van justitie van mening dat er geen sprake was van gevaar voor goederen en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde vernieling.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 subsidiair ter zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Op de vraag hoe feit 2 moet worden gekwalificeerd zal de rechtbank hieronder ingaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt bedoeld een pagina van het:
  • procesdossier voorgeleiding van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2024274943 (hierna: voorgeleidingsdossier), opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 59 en
  • procesdossier raadkamer van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2024272030 (hierna raadkamerdossier), opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 27.
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 januari 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , d.d. 2 november 2024 (p. 23-24 raadkamerdossier);
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , d.d. 22 oktober 2024 (p. 7-8 voorgeleidingsdossier);
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , d.d. 30 oktober 2024 (p. 20-21 raadkamerdossier);
  • het proces-verbaal verhoor [getuige] (bevelvoerder bij brandweer Tilburg), d.d. 25 oktober 2024 (p.15-16 voorgeleidingsdossier);
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 januari 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen, [verbalisant] , d.d. 26 oktober 2024 (p. 34 voorgeleidingsdossier);
Ten aanzien van de vraag hoe de gedraging van verdachte dient te worden gekwalificeerd – als een brandstichting (primair) of als een vernieling (subsidiair) – overweegt de rechtbank als volgt.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige specifieke situatie niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er door de brand ook gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de container door zijn handelen heeft beschadigd, immers is de zijkant van de container aangeslagen met zwarte rook.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 oktober 2024 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een container, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten bedrijfspanden in de nabijheid van die container, te duchten was;
2
op 23 oktober 2024 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een container, die geheel aan de gemeente Tilburg toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie en de raadsman zijn van mening dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
5.2
Oordeel van de rechtbank
In beginsel wordt volledige toerekeningsvatbaarheid van een dader verondersteld. Een door de rechtbank vast te stellen abnormale geestesgesteldheid van een dader ten tijde van het begaan van delict kan echter in de weg staan aan een mogelijke bestraffing of de mate van toerekenbaarheid van de feiten.
Hoewel uit het dossier niet is af te leiden of verdachte ten tijde van de feiten geheel ontoerekeningsvatbaarheid was, ziet de rechtbank in onderhavige zaak met de officier van justitie en de verdediging wel aanknopingspunten voor een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. In de verhoren bij de politie was verdachte meerdere keren niet aanspreekbaar. Ook de rechter-commissaris merkt tijdens het verhoor van 28 oktober 2024 op dat dat verdachte niet reageert op vragen, niet aanspreekbaar is en dat hij niet begrijpt wat er gebeurt. In het voorgeleidingsconsult van 28 oktober 2024 is te lezen dat een gesprek met verdachte lastig te voeren was, hij de vragen niet goed begreep en de realiteitstoetsing gestoord leek. Volgens de psycholoog wijzen zijn uitspraken bij de politie op een mogelijke psychose maar dit kon niet worden vastgesteld door het korte gesprek dat met hem gevoerd werd. Geconcludeerd wordt dat verdachte een verwarde en kwetsbare indruk maakt en dat er vermoedelijk sprake is van psychotische belevingen
De rechtbank ziet hierin voldoende grond voor het oordeel dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in zeer korte tijd twee keer brand gesticht. Als gevolg van het in brand steken van de container, is gevaar voor een de omliggende bedrijfspanden ontstaan. De bedrijfspanden liggen aan de openbare weg in het winkelcentrum. Mede gelet op de locatie van de brand, namelijk in het winkelcentrum en de locatie van de vernieling -door middel van brand- in de buurt van een GGZ-instelling, brengen dit soort feiten gevoelens van angst en onrust in de maatschappij met zich mee. Het betreft een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden als vuur niet tijdig geblust wordt. In dit geval is de brand tijdig geblust, maar de gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook meerdere vernielingen. Daarnaast blijkt uit het aantal overtredingen op het strafblad van verdachte alsmede uit het dossier in de onderhavige zaak dat verdachte veel overlast veroorzaakt.
De reclassering heeft op 10 januari 2025 een rapport over verdachte opgemaakt, waarmee de rechtbank rekening houdt. Het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De mogelijkheden van de GGZ zijn uitgeput. In een overleg vanuit het Zorg en Veiligheidshuis is door de betrokken hulpverleningspartijen en de politie besloten dat een traject binnen een vrijwillig kader niet uitvoerbaar is en er daarom een repressieve aanpak gehanteerd dient te worden.
Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar was.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden is. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat verdachte ook heel erg gebaat is bij de juiste zorg. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte na zijn detentie niet aan zijn lot overgelaten wordt. In het reclasseringsrapport is te lezen dat de GGZ bereid is om mee te denken over wat zij voor verdachte kunnen betekenen als hij uit detentie komt en dat hierbij mogelijk afspraken met verdachte gemaakt kunnen worden over onder andere medicatieverstrekking. De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie zich hiervoor zal inzetten door de psychiater van het PPC te benaderen zodat er voor het einde van de detentie vanuit het PPC contact kan worden gelegd met de reguliere GGZ om een zorgvangnet voor verdachte te creëren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan onder feit 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Artikel 157 sub 1 Wetboek van Strafrecht: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden, waarvan

4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;

Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Hedel, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.