ECLI:NL:RBZWB:2025:725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/8273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om openbaarmaking van informatie over asielopvang

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 9 oktober 2024 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie over het beleid en de financiële aspecten van de opvang van asielzoekers in Nederland van januari 2022 tot oktober 2024. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres, omdat de minister niet tijdig op haar verzoek heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat de minister de beslistermijn had overschreden, aangezien de minister uiterlijk op 20 november 2024 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiseres heeft de minister op 21 november 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen, met een uiterste datum van 31 mei 2025. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De minister moet ook het griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 9 oktober 2024 in het kader van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van informatie met betrekking tot het beleid en de financiële aspecten rondom de opvang van asielzoekers in Nederland in de periode januari 2022 tot en met oktober 2024 .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 9 oktober 2024. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met ten hoogste twee weken verlengen. [2] De minister heeft de termijn met twee weken verlengd in zijn ontvangstbevestiging van 28 oktober 2024. De minister had dus uiterlijk op 20 november 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft de minister op 21 november 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekend maakt.
4.3.
In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat er nog niet op het verzoek van eiseres is beslist, gelet op de grote hoeveelheid Woo-verzoeken op het terrein van asiel en migratie, de krapte op de arbeidsmarkt, de omvang van het verzoek van eiseres en daarmee de omvang van de te beoordelen documenten en de verdere afhandeling van het verzoek. De minister geeft aan dat het besluit niet voor eind mei 2025 genomen kan worden, omdat na de beoordeling en het lakken van de documenten nog interne afstemming moet plaatsvinden, aan belanghebbenden een zienswijze moet worden opgevraagd, het besluit nog moet worden opgesteld en intern voorgelegd voor accordering. De rechtbank vindt dat een goede reden, gelet op de omvang van het verzoek van eiseres en de stappen die de minister nog moet zetten voor de afhandeling van het verzoek. De minister moet daarom het besluit nemen op uiterlijk 31 mei 2025.
4.4.
De uitspraak waar eiseres in haar e-mail van 17 januari 2024 naar verwijst ziet op een herhaald beroep, waarbij in een eerdere procedure al een langere termijn is toegekend. Van een herhaald beroep is in dit geval geen sprake. De vergelijking die eiseres maakt, gaat alleen om die reden al niet op.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op uiterlijk 31 mei 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 12 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Woo