In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 30 december 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 29 oktober 2024 (verzonden op 14 november 2024), over het afwijzen van een handhavingsverzoek. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift. Eiser heeft het college op 8 augustus 2025 in gebreke gesteld, en sindsdien zijn er twee weken verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, met een uiterste datum van 30 november 2025. De rechtbank overweegt dat een langere termijn dan twee weken gerechtvaardigd is vanwege de complexiteit van de zaak, die een meerpartijengeschil betreft.
Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de dwangsom vastgesteld die het college moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 8 augustus 2025 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat het college de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat het college het griffierecht van € 194,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser moet vergoeden.