In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot geweld. De verdachte werd ervan beschuldigd op 21 februari 2023 openlijk in vereniging geweld te hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1], wat resulteerde in (zwaar) lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 26 september 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1]. Hoewel de verdachte aanwezig was bij het geweld, heeft hij geen fysieke bijdrage geleverd en zijn handelingen zijn niet als zodanig gekwalificeerd in de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en het subsidiaire feit, dat betrekking had op het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot geweld, niet strafbaar verklaard. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft in haar oordeel ook de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht betrokken, waaronder artikel 141a, dat betrekking heeft op het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot geweld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de handelingen van de verdachte niet onder deze bepaling vallen, waardoor hij van alle rechtsvervolging werd ontslagen.