ECLI:NL:RBZWB:2025:720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
02-254052-24, 02-038341-24, 02-124665-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging met lichamelijk letsel

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder heeft mishandeld en bedreigd, en zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen een ander slachtoffer. De verdachte, geboren in 2003, heeft op 6 januari 2024 zijn moeder, [slachtoffer 2], mishandeld door haar te slaan en spullen van haar te vernielen. Op 7 augustus 2024 heeft hij samen met een medeverdachte geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1], waarbij hij deze met een mes heeft gestoken en de medeverdachte hem met een ijzeren paal heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van eendaadse en meerdaadse samenloop van feiten. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 12 maanden gekregen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte afgewezen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-254052-24, 02-038341-24, 02-124665-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [verblijfplaats]
raadsvrouw: mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaken met de parketnummers 02-254052-24 en 02-038341-24 zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 02-124665-23 en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-254052-24
feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] om het leven te brengen of zwaar te mishandelen;
feit 2: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , die daar letsel aan heeft overgehouden;
02-038341-24
feit 1: zijn moeder [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2: spullen heeft vernield van [slachtoffer 2] ;
feit 3: zijn moeder [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-254052-24
De officier van justitie acht de poging doodslag (feit 1) en de openlijke geweldpleging
(feit 2) bewezen. Verdachte en de medeverdachte hebben op straat geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes in zijn buik gestoken en de medeverdachte heeft [slachtoffer 1] met een ijzeren staaf tegen zijn knie en op zijn hoofd geslagen. Als gevolg van het door verdachte gepleegde geweld liep [slachtoffer 1] een snijwond op in zijn buik. Door het steken in de buik bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden, welke kans verdachte blijkens zijn handelen ook heeft aanvaard.
02-038341-24
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 bewezen. Voor de verklaring van moeder over de mishandeling en bedreiging door verdachte bestaat voldoende steunbewijs en de vernielingen zijn door verdachte bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-254052-24
De verdediging heeft bepleit dat de poging doodslag niet kan worden bewezen wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van verdachte.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de poging tot zware mishandeling of de openlijke geweldpleging.
02-038341-24
De verdediging is van mening dat de feiten 1 en 3 niet bewezen kunnen worden wegens gebrek aan bewijs. Voor feit 2 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-254052-24
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis worden verdachte en de medeverdachte hierna respectievelijk [verdachte] en [medeverdachte] genoemd.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] en [verdachte] op 7 augustus 2024 in de buurt van het [straat] in [plaats] op een voor het publiek toegankelijke plaats geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] . [medeverdachte] heeft een ijzeren staaf ter hand genomen en heeft daarmee [slachtoffer 1] geslagen onder zijn knie en op het hoofd. [verdachte] heeft met een mes [slachtoffer 1] gestoken in zijn linkerzij. [slachtoffer 1] liep door het gepleegde geweld letsel op aan zijn been, hoofd en rug.
Feit 1
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag of poging zware mishandeling door [slachtoffer 1] met een mes in zijn buik of lichaam te steken.
Voor een bewezenverklaring van een poging doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat sprake was van vol opzet aan de zijde van verdachte. Weliswaar staat vast dat verdachte opzettelijk heeft gestoken, maar niet dat hij [slachtoffer 1] wilde doden.
De vraag is vervolgens of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat er geen buikwond bij [slachtoffer 1] is geconstateerd, maar wel een laceratie (de rechtbank begrijpt: een snijwond) op zijn rug van 3 tot 4 centimeter. Het betreft dus geen (diepe) steekwond waaruit een krachtig steken zou kunnen worden afgeleid. Verder is het dossier te summier om iets te kunnen zeggen over hoe verdachte zijn mes hanteerde en met welke kracht en intensiteit de geweldsuitoefening heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zou kunnen komen te overlijden en – zou er al sprake zijn van zo’n aanmerkelijk kans – dat verdachte deze willens en wetens heeft aanvaard. Het voorwaardelijk opzet op de dood en daarmee de tenlastegelegde poging doodslag kan daarom niet worden bewezen.
Door de uitoefening van het geweld zoals hierboven omschreven heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank wel willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hij heeft [slachtoffer 1] immers met een mes gestoken in de richting van de buik en rug, waar zich vitale organen bevinden. Daardoor had bijvoorbeeld een inwendige bloeding kunnen ontstaan. Het ziekenhuis heeft ook aanleiding gezien om [slachtoffer 1] hierop te onderzoeken vanwege de pijn in zijn buik. Verdachte heeft deze kans op zwaar lichamelijk letsel blijkens zijn handelen ook welbewust aanvaard.
De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een openlijke geweldssituatie waarbij [verdachte] een belangrijke rol speelde. Op het moment van de geweldsuitoefening was sprake van een twee tegen één situatie, waarbij [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes.
Ook het twee keer slaan met de paal door [medeverdachte] kan aan [verdachte] worden toegerekend.
Deze paal is kort voor het incident door [verdachte] uit de grond gehaald en is vlak voor het incident plaatsvond in handen van [medeverdachte] gekomen. [verdachte] kreeg het mes van [medeverdachte] .
Het tussen [medeverdachte] en [naam] gevoerde chatgesprek één dag na het voorval is in dat verband veelzeggend. Daarin zegt [medeverdachte] dat hij en [verdachte] zijn “geswitched” van het mes en de staaf, omdat iedereen zei dat hij niks met het mes zou doen en [verdachte] wel. Ook zegt hij dat ze hadden afgesproken “om hem te vatten”. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit chatgesprek weinig ruimte voor interpretatie en hebben [medeverdachte] en [verdachte] op enig moment van tevoren met elkaar afgestemd wie welk wapen zou gebruiken tegen [slachtoffer 1] . Het moet voor [verdachte] dan ook duidelijk zijn geweest dat de paal (mogelijk) door [medeverdachte] gebruikt zou gaan worden tegen [slachtoffer 1] .
De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat verdachten ook een motief hadden.
Zij hebben immers beiden verklaard dat de reden voor de samenkomst op 7 augustus 2024 een openstaande schuld van € 20,00 was die door [slachtoffer 1] betaald moest worden.
[slachtoffer 1] liep als gevolg van het door verdachte uitgeoefende geweld een snijwond op in zijn lichaam, zodat feit 2 kan worden bewezen.
02-038341-24
Verdachte heeft feit 2 bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2025;
- de aangifte van 6 januari 2024, welke aangifte is gedaan door [slachtoffer 2] , pagina 6 en verder van het einddossier.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen feit 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Aangeefster, zijnde de moeder van verdachte, heeft gedetailleerd verklaard over wat er tussen haar en verdachte in haar woning is voorgevallen op 6 januari 2024.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan die verklaring nu deze op essentiële punten wordt ondersteund door (objectief) steunbewijs, te weten de getuigenverklaringen en het geconstateerde letsel door de politie.
4.4
De bewezenverklaring
02-254052-24
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 7 augustus 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 7 augustus 2024 te [plaats] , openlijk op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit:
(1) het steken met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] en
(2) het slaan met een ijzeren staaf op het hoofd en het been van die [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] ,
welk onder (1) door hem gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het lichaam, voor die [slachtoffer 1] , ook genoemd [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
02-038341-24
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 6 januari 2024 te [plaats] , zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [verdachte] voornoemd te slaan tegen haar armen;
feit 2
op 6 januari 2024 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een bord en een fotolijstje en een eetkamerlamp die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield;
feit 3
op 6 januari 2024 te [plaats] , [slachtoffer 2] (zijnde zijn moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [verdachte] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik sla je in elkaar", en
- " Ik maak je af", en
- " Als je de politie belt, dan steek ik je neer".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
02-254052-24
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 1] en dat dus sprake was van een noodweersituatie. Verdachte werd op een onverwacht moment door [slachtoffer 1] aangevallen. [slachtoffer 1] greep verdachte van achteren vast en duwde zijn vinger in het oog van verdachte, waardoor bij verdachte de vrees ontstond dat hij zijn oog of zicht zou verliezen. Verdachte kon zich niet distantiëren van de situatie doordat [slachtoffer 1] hem klem had en heeft toen een zwaaiende beweging gemaakt met het mes. Het door verdachte gebruikte geweld bij zijn zelfverdediging was proportioneel. Indien de rechtbank dit anders ziet komt verdachte een beroep op noodweerexces toe, omdat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanval door [slachtoffer 1] .
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
02-254052-24
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, zodat aan verdachte geen beroep toekomt op noodweer(exces).
5.2.1
Het oordeel van de rechtbank
02-254052-24
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de bewijsmiddelen en de onder 4.3.2 omschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] . Het was immers de medeverdachte die het geweld heeft geïnitieerd door [slachtoffer 1] tegen zijn been te slaan met een ijzeren paal. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [slachtoffer 1] zich gezien de gegeven omstandigheden verdedigen tegen dit geweld en komt verdachte op zijn beurt daarom geen beroep op noodweer toe.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging, wat met zich brengt dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
02-254052-24, 02-038341-24
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 129 dagen onvoorwaardelijk en het resterende deel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar. Gevorderd is om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden, met in aanvulling daarop een contactverbod met de medeverdachte. Ook vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel om oplegging van de geadviseerde voorwaarden mogelijk te maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 6 januari 2024 zijn moeder mishandeld door haar te slaan tegen haar armen. Ook heeft hij haar die dag bedreigd en spullen van haar vernield. Dit heeft pijn en angst bij zijn moeder veroorzaakt. In haar aangifte verklaarde zij verdachte niet meer haar woning binnen te laten, omdat ze moet kiezen voor de veiligheid van zichzelf en haar jongste zoon, in wiens bijzijn de gewelddadigheden hebben plaatsgevonden. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsdelicten gepleegd in de huiselijke sfeer daarvan psychische gevolgen kunnen ondervinden. Verdachte is hieraan volledig voorbijgegaan en heeft zich puur door agressie laten leiden.
Op 7 augustus 2024 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijk geweld. Verdachte heeft die dag samen met de medeverdachte fors geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] werd door verdachte gestoken met een mes en door de medeverdachte met een ijzeren paal geslagen tegen zijn knie en op zijn hoofd. Na de geweldsplegingen gingen verdachten ervandoor en lieten zij [slachtoffer 1] gewond achter. De reden van dit alles zou een schuld van € 20,00 zijn geweest die [slachtoffer 1] aan iemand anders was verschuldigd. Gelukkig heeft [slachtoffer 1] geen blijvend lichamelijk letsel overgehouden aan het tegen hem gepleegde geweld, maar wel is hij enorm angstig geworden. Door zijn autisme is hij bijzonder gevoelig voor prikkels, maar dit lijkt te zijn verergerd sinds 7 augustus 2024. [slachtoffer 1] is niet graag alleen en is erg alert binnen- en buitenshuis. Dat voorafgaand afspraken zijn gemaakt om ‘hem te pakken’ heeft veel impact op hem. Verdachte heeft door zijn handelen ook bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en intolerantie in de samenleving. De gevolgen van het geweld zullen ongetwijfeld gegrift staan in het geheugen van de personen die zich hebben ontfermd over het gewonde en bebloede slachtoffer.
Bij de strafbepaling slaat de rechtbank acht op de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Verder neemt zij in aanmerking dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is.
De rechtbank houdt verder in strafverzwarende zin rekening met het feit dat ook meermalen sprake is van recidive. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder in 2022 en in 2023 is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf voor het plegen van openlijk geweld. Daarnaast wordt in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij in twee verschillende proeftijden liep toen hij (een deel van) de bewezenverklaarde feiten pleegde. De rechtbank vindt het bijzonder verontrustend dat verdachte ondanks eerdere veroordelingen en de gestelde proeftijden opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank slaat verder acht op het NIFP-voorgeleidingsconsult van 13 augustus 2024. Daarin wordt vermeld dat verdachte een kwetsbare jongen is die door zijn beperkingen veel ondersteuning nodig heeft. Het wordt van belang geacht dat zijn levensomstandigheden worden gestabiliseerd middels een woonplek, dagbesteding en het opbouwen van een pro sociaal netwerk.
Ook is door de reclassering een advies uitgebracht over verdachte op 17 januari 2025.
Zij schrijft dat sprake is van een zorgelijk delictpatroon van openlijk delictgedrag in confrontatie met anderen. Als belangrijkste risicofactoren worden genoemd het psychosociaal functioneren van verdachte, zijn middelengebruik en de familierelaties. Verdachte kent een belast verleden en kampt met gedragsproblemen, trauma-gerelateerde klachten en een licht verstandelijke beperking. Voordat verdachte in voorlopige hechtenis raakte had hij geen vaste verblijfplaats, geen inkomen, geen structurele dagbesteding en was sprake van toenemend middelengebruik. Vanaf augustus 2024 heeft de reclassering verdiepingsdiagnostiek ingezet en op 10 december 2024 is verdachte geplaatst in een beschermde woonsetting in Limburg. De reclassering ziet mogelijkheden om met verdachte te werken aan gedragsverandering om zo het recidiverisico terug te dringen, wat vooralsnog als hoog wordt ingeschat. Zij adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [slachtoffer 1] , dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
De straf
De rechtbank houdt er bij de bepaling van de straf rekening mee dat in de zaak met parketnummer 02-254052-24 sprake is van eendaadse en meerdaadse samenloop. De onder feit 1 bewezenverklaarde gedraging (het steken met het mes) maakt namelijk deels onderdeel uit van de onder feit 2 bewezenverklaarde gedragingen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Een deel daarvan, te weten 8 maanden, zal voorwaardelijk aan verdachte worden opgelegd. Dit betekent dat verdachte, na aftrek van voorarrest, niet terug naar de gevangenis hoeft. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, en daarmee ook de maatschappij, het meest gebaat is bij behandeling en begeleiding. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. In aanvulling daarop zal een contactverbod met de medeverdachte worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet in de aard en de ernst van de feiten en de persoon van verdachte aanleiding om de proeftijd vast te stellen op 3 jaar.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van te stellen voorwaarden bevelen omdat er ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij

02-254052-24
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.270,00, waarvan
€ 770,00 voor materiële schade en € 1.500,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde materiële schadebedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk i zal worden verklaard in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De immateriële schade
Op de eerste plaats heeft verdachte met het bewezenverklaarde handelen de benadeelde partij lichamelijk letsel toegebracht, hetgeen op zichzelf een grondslag vormt voor een immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft daarnaast aangevoerd nadelige psychische gevolgen te hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen,
dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade ook op die grondslag voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van € 1.500,00 billijk.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 7 augustus 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen.
Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

02-124665-23
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 18 augustus 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 63, 141, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-254052-24
feit 1:Poging tot zware mishandeling
in eendaadse en meerdaadse samenloop met
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
02-038341-24
feit 1:Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland en zich daarna gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal blijven melden zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die door of namens de trainer/begeleider aan verdachte worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van de Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener,
te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,
zal verblijven bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te weten [verblijfplaats] , of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedag 3] 2003 te [geboorteplaats] , zo lang de reclassering dit nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
van rechtswege gelden de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
02-254052-24
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen € 1.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 18 augustus 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-124665-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een taakstraf van 40 uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en
mr. P.B. Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2025.
Mr. Onzenoort is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlasteleggingen
02-254052-24
1
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] , met een mes in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te [plaats] , openlijk, te weten, [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
(1) het steken met een mes in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of
(2) het meermalen, althans eenmaal, slaan met een ijzeren staaf, althans een daarop gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
welk onder (1) door hem gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel, te weten een steek- en/of snijwond in de buik, althans het lichaam, voor die [slachtoffer 1] ten
gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht).
02-038341-24
1
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te [plaats] , zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [verdachte] voornoemd te slaan en/of stompen tegen haar armen, althans tegen haar lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een bord en/of een fotolijstje en/of een eetkamerlamp, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te [plaats] , [slachtoffer 2] (zijnde zijn moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verdachte] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik sla je in elkaar", en/of
- " Ik maak je af", en/of
- " Als je de politie belt, dan steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )