ECLI:NL:RBZWB:2025:7185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
02-040923-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde opzetverkrachting met dwang, geweld en bedreiging

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte is beschuldigd van gekwalificeerde opzetverkrachting. De feiten vonden plaats op 7 februari 2025, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefster met geweld en bedreiging hebben verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bespuugd, geslagen en haar met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs van de politie en andere getuigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetverkrachting, waarbij de omstandigheden van dwang en geweld zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de vernederende setting waarin de verkrachting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de rol van de medeverdachte in de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat heeft geleid tot de conclusie van medeplegen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-040923-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2025
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende op het [woonadres] , [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI [locatie] ,
raadsman mr. P. Doorakkers, advocaat te Oosterhout.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2025 waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte omstreeks 7 februari 2025, samen met een ander, met gebruik van dwang, geweld en bedreiging [aangeefster] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting, op de wijze zoals in de tenlastelegging is opgenomen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen bewijsverweer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
In zedenzaken zijn doorgaans slechts twee personen aanwezig bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat bewijsminimum houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan onder meer worden afgeleid dat voor een bewezenverklaring van verkrachting niet is vereist dat de verkrachting als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangeefster. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangeefster en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Verklaring aangeefster
Aangeefster verklaart dat zij in de avond/nacht van 6 op 7 februari 2025 aanwezig was in de woning aan [woonadres] in [plaats] , samen met onder meer verdachte en zijn ex-partner, genaamd [naam] . Dit betrof de woning van verdachte. Gedurende die avond/nacht werd er alcohol gedronken en drugs gebruikt en is er ruzie ontstaan, omdat verdachte kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat aangeefster en [naam] hem wilden bestelen. Tijdens deze ruzie heeft [naam] de woning verlaten en is zij ondanks meerdere verzoeken van verdachte niet teruggekeerd. Vervolgens heeft verdachte aangeefster bespuugd, geslagen en haar verteld dat ze niet meer levend de woning uit zou komen. Aangeefster heeft geprobeerd zich aan deze situatie te onttrekken door naar de tuin te vluchten, maar is door verdachte aan haar haren terug de woning in getrokken. Zij is vervolgens door verdachte uitgescholden, geslagen, geschopt en hij heeft met zijn handen of een kledingstuk haar keel dichtgedrukt. Ook heeft verdachte met een tondeuse de hoofdharen van aangeefster afgeschoren. De videobeelden die verdachte hiervan heeft gemaakt, zijn door hem naar [naam] gestuurd. Hierna heeft verdachte aangeefster gedwongen om hem te pijpen en heeft hij haar op twee verschillende plaatsen in de woning verkracht door zijn penis in haar vagina te penetreren, zonder gebruik van een condoom. Tijdens deze verkrachting pakte verdachte met zijn ene hand de keel van aangeefster beet en met zijn andere hand deed hij de benen van aangeefster uiteen. Ook deed verdachte zijn hand op de mond van aangeefster zodat niemand haar kon horen schreeuwen. Verdachte zei tegen aangeefster dat zij niks mocht zeggen tegen [naam] . Anders zou hij aangeefster dood maken. Nadat de door [naam] gewaarschuwde politie ter plaatse kwam, is de verkrachting gestopt.
Op enig moment tijdens de avond/nacht van 6 op 7 februari 2025 is ook een kennis of vriend van verdachte, genaamd [medeverdachte] , in de woning gearriveerd. De medeverdachte probeerde verdachte in het begin rustig te krijgen, maar stond later aan de kant van verdachte. Ook de medeverdachte heeft aangeefster uitgescholden, geslagen, geschopt en haar tegengehouden toen ze probeerde weg te lopen. Verder heeft de medeverdachte een schoen op het gezicht van aangeefster geduwd. Op het moment dat aangeefster verdachte moest pijpen, heeft de medeverdachte een vleesmes op haar knie gezet en met een vleeshamer op dat mes geslagen. De verkrachting heeft de medeverdachte niet gezien, omdat hij in een andere kamer was. Wel heeft hij gehoord dat aangeefster om hulp riep. De medeverdachte heeft tegen aangeefster gezegd dat hij haar dood zou maken, dat hij de volgende was die haar zou gaan verkrachten en dat zij hem moest pijpen, nadat zij verdachte had gepijpt. Zover is het echter niet gekomen, omdat de politie de woning binnenkwam.
Gedurende het hierboven omschreven voorval heeft aangeefster meermaals om hulp geroepen en verdachte tevergeefs tot kalmte gemaand en gevraagd om haar te laten gaan.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. De rechtbank stelt vast dat aangeefster op twee momenten een verklaring heeft afgelegd, namelijk tijdens het informatief zedengesprek op 7 februari 2025 – enkele uren na het voorval – en tijdens haar aangifte op 8 februari 2025. Aangeefster heeft op deze momenten gedetailleerd en consistent verklaard over zowel de seksuele handelingen als over de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank wijst op de bevindingen van de politie na het op 7 februari 2025 binnentreden van de woning, waarbij is omschreven op welke wijze zij aangeefster aantroffen en in welke gemoedstoestand aangeefster op dat moment verkeerde. Daarnaast wijst de rechtbank op de beschrijving van het bij aangeefster waargenomen letsel, de beschrijving en vertaling van video’s die tijdens het voorval zijn gemaakt, de getuigenverklaring en telefoongegevens van [naam] en de verklaring van verdachte zelf. Gelet op dit steunbewijs gaat de rechtbank uit van de omstandigheden en handelingen zoals deze door aangeefster zijn beschreven.
Opzetverkrachting
Van opzetverkrachting is sprake als de verdachte met een ander seksuele handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, terwijl hij – al dan niet in voorwaardelijke zin – wist dat bij de ander de wil daartoe ontbrak. Van wetenschap van een ontbrekende wil bij de ander is in het algemeen sprake als de ander met duidelijke verbale of non-verbale signalen te kennen heeft gegeven het seksuele contact niet op prijs te stellen en de verdachte dit seksuele contact toch heeft voortgezet.
Om tot een bewezenverklaring van gekwalificeerde opzetverkrachting te komen moet worden vastgesteld dat de opzetverkrachting werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging.
De rechtbank is van oordeel dat onomstotelijk uit de door aangeefster beschreven omstandigheden en handelingen blijkt dat bij haar de wil tot seksueel contact met verdachte ontbrak én dat het niet anders kan dan dit voor verdachte duidelijk was. Ook blijkt hieruit dat dit seksuele contact met gebruik van verschillende manieren van dwang, geweld of bedreiging heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
De rechtbank overweegt dat de medeverdachte ten tijde van het voorval bij verdachte en aangeefster in de woning aanwezig was, zich niet heeft onttrokken aan de situatie en aangeefster ook niet doortastend te hulp is geschoten. Integendeel, volgens aangeefster heeft ook hij haar uitgescholden, met de dood bedreigd, geslagen, geschopt en tegengehouden toen ze probeerde weg te lopen. Hiermee heeft de medeverdachte eraan bijgedragen dat verdachte de seksuele handelingen bij aangeefster kon verrichten. Door het gebruik van een vleesmes en een vleeshamer heeft hij de omstandigheden zelfs nog beangstigender en kwalijker voor aangeefster gemaakt. De medeverdachte heeft zelf weliswaar geen seksuele handelingen bij aangeefster verricht, maar dat was kennelijk wel het plan. Hij zou na verdachte ‘aan de beurt’ zijn. Dat dit deel van het plan uiteindelijk niet is voltooid, is enkel en alleen te danken aan het ingrijpen door de politie.
De rechtbank acht de bijdrage van de medeverdachte van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met de medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks 7 februari 2025 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met een persoon, te weten [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1988 te [geboorteplaats] te [land] , seksuele handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers hebben verdachte en/of zijn mededader
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en zich (vervolgens) laten pijpen door die [aangeefster] en
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en heen en weer bewogen,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en gevolgd door dwang, geweld en bedreiging, immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [aangeefster] (met een vuist) tegen het hoofd en/of in het gezicht en tegen het lichaam geslagen en geschopt en
- de hoofdharen van die [aangeefster] afgeschoren en
- die [aangeefster] bij de keel gegrepen en de keel van die [aangeefster] met zijn/hun handen of een kledingstuk dicht geknepen en
- die [aangeefster] een vleesmes op haar knie, althans het lichaam, gezet en (vervolgens) met een vleeshamer op de achterkant van dat vleesmes geslagen en
- tegen die [aangeefster] gezegd dat ze tegen niemand iets mocht zeggen, omdat verdachte en zijn mededader, zakelijk weergegeven, 'haar dan dood zou maken'.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit vanwege de onduidelijkheid die bestaat over de precieze rol van verdachte en die van zijn medeverdachte, onder meer ten aanzien van wie welke geweldshandelingen heeft verricht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzetverkrachting, met toepassing van dwang, geweld en bedreiging. Opzetverkrachting is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster. Dit geldt temeer gelet op de setting waarin deze verkrachting plaatsvond, die aangeefster als buitengewoon vernederend en beangstigend moet hebben ervaren. Aan deze setting is slechts door toedoen van de politie een einde gekomen. Verdachte heeft alleen de bevrediging van zijn eigen seksuele lusten en het botvieren van zijn kennelijke woede vooropgesteld. Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn strafbare handelen voor aangeefster of deze gevolgen simpelweg op de koop toe genomen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Slachtoffers van een verkrachting kunnen immers nog zeer lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan.
Pas nadat verdachte met de inhoud van het dossier werd geconfronteerd, kwam volgens hem het besef wat hij heeft gedaan en het berouw hierover. Ook ter zitting heeft hij meermaals spijt betuigd, zijn schaamte benoemd en toegelicht dat hij overal aan mee wil werken. Op de vraag waar hij dan precies spijt van heeft en wat er nu exact is gebeurd, kon verdachte geen duidelijk antwoord geven. Naar eigen zeggen vanwege het ontbreken van herinneringen door drank- en drugsgebruik tijdens de avond/nacht van 6 op 7 februari 2025. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en evenmin volledig inzicht getoond in zijn strafbare handelen, waardoor het de rechtbank volstrekt onduidelijk is hoe hij tot deze daad is gekomen en of er aanleiding is te veronderstellen dat hij dit een volgende keer weer zo zou doen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse en Poolse strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Er zijn nog geen oriëntatiepunten voor gekwalificeerde opzetverkrachting als bedoeld in artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals in dit geval aan de orde is, maar wel voor verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Op de laatstgenoemde verkrachting met ernstig geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang hanteren de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden als uitgangspunt. De rechtbank ziet aanleiding om dit als uitgangspunt te nemen bij de op te leggen straf.
Strafverzwarend in het geval van verdachte is dat de verkrachting plaatsvond in een voor aangeefster uitermate vernederende setting. Zo is aangeefster uitgescholden, bespuugd en mishandeld, zijn zelfs de hoofdharen van aangeefster grotendeels afgeschoren en zijn er video’s van aangeefster gemaakt en verstuurd. Ook strafverzwarend is dat bij de verkrachting gebruik is gemaakt van een vleesmes en een vleeshamer en dat verdachte zonder voorbehoedsmiddel met zijn penis vaginaal bij aangeefster is binnengedrongen. De rechtbank beschouwt de combinatie van deze uitermate vernederende setting, het geweld dat is gebruikt en de dreiging met geweld als zeer strafverzwarend. Tot slot wordt in lijn met artikel 254, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht in straf eveneens in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat sprake is van medeplegen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank een hogere gevangenisstraf aangewezen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 243 en 254 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

opzetverkrachting voorafgegaan door, vergezeld van en gevolgd door dwang, geweld en bedreiging, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. F.L. Donders en mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens en mr. M.H.F. van Klaveren, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2025.
Bijlage I:
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 februari 2025 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met een persoon, te weten [aangeefster] , geboren [geboortedag 2] 1988 te
[geboorteplaats] te [land] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader, meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en zich (vervolgens) laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen, terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader, meermalen, althans eenmaal,
- die [aangeefster] (met een vuist) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, geslagen en/of geschopt en/of
- de hoofdharen van die [aangeefster] afgeschoren en/of
- die [aangeefster] bij de keel gegrepen en/of in de keel geknepen en/of de keel van die [aangeefster] met zijn/hun handen en/of een kledingstuk dicht geknepen gehouden en/of
- die [aangeefster] een vleesmes op haar knie, althans het lichaam, gezet en (vervolgens) met een vleeshamer op de achterkant van dat vleesmes geslagen, althans gedreigd te slaan en/of
- tegen die [aangeefster] gezegd dat ze tegen niemand iets mocht zeggen, omdat verdachte en/of zijn mededader, zakelijk weergegeven, 'haar dan dood zou maken', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 243 lid 2 Wetboek van Strafrecht )