ECLI:NL:RBZWB:2025:7176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
24/5786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking in het kader van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.873, inclusief een belastingrente van € 151. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag en belastingrentebeschikking verminderd, maar de correctie met betrekking tot de ontvangen Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) van € 4.000 in stand gehouden.

Belanghebbende, die een onderneming drijft in voetverzorgende activiteiten, heeft in zijn aangifte IB/PVV 2020 het ontvangen bedrag aan TOGS niet correct verwerkt. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag en belastingrentebeschikking niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de TOGS tot de winst uit onderneming behoort, maar dat er een vrijstelling geldt, waardoor het bedrag op een specifieke manier in de aangifte moet worden opgenomen. Belanghebbende heeft dit niet gedaan, wat leidde tot een te laag bedrag aan winst uit onderneming.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.873. Daarbij is bij beschikking € 151 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking verminderd.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarvan een afschrift naar belanghebbende is verzonden. Belanghebbende heeft als reactie daarop op 22 november 2024 een nader stuk ingediend waarvan een afschrift aan de inspecteur is verzonden.
1.4.
Belanghebbende is op 21 mei 2025 door de griffier uitgenodigd om op de zitting te verschijnen op 15 juli 2025. Belanghebbende heeft bij brief van 26 mei 2025, door de rechtbank ontvangen op 28 mei 2025, verzocht om uitstel van de zitting wegens verblijf in het buitenland en daarbij aangegeven dat hij na 1 augustus 2025 weer beschikbaar is. Dit verdagingsverzoek is toegewezen.
1.5.
De griffier heeft belanghebbende vervolgens op 3 juli 2025 schriftelijk uitgenodigd om op de zitting van 11 september 2025 te verschijnen om 9.30 uur. Op 29 juli 2025 heeft de griffier belanghebbende schriftelijk laten weten dat het tijdstip voor de zitting op 11 september 2025 is gewijzigd naar 11.00 uur. Belanghebbende heeft de griffier bij brief van 8 augustus 2025, ontvangen op 13 augustus 2025, bericht dat hij op 11 september 2025 is verhinderd en verzocht om een andere zittingsdatum. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de komende periode tot eind januari 2026 alleen op maandagen beschikbaar is om naar de rechtbank te komen.
1.6.
De griffier heeft het verdagingsverzoek bij brief van 20 augustus 2025 afgewezen en daarin opgenomen:
(…)
“U heeft in uw verdagingsverzoek van 26 mei 2025 voor de eerder geplande zaken met nummer 24/5786 en 24/5787 voor de zitting van 15 juli 2025 aangegeven dat u na 1 augustus 2025 weer beschikbaar bent en verzocht om een zittingsdatum ná 1 augustus 2025.
De rechtbank heeft de zaken daarom doorgepland, rekening houdend met uw verzoek en ook rekening houdend met een voorbereidingstijd zoals door u verzocht.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om uw verdagingsverzoek voor de zitting van 11 september a.s. toe te wijzen.
(…)
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur. Belanghebbende was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 en de belastingrentebeschikking niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2020 en de belastingrentebeschikking niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende drijft een onderneming met de naam “[bedrijf 1]”. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit voetverzorgende activiteiten. Belanghebbende werkt samen met “[bedrijf 2]”, de onderneming van zijn echtgenote.
3.1.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) ontvangen voor een bedrag van € 4.000.
3.2.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2020 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.795. De inspecteur heeft belanghebbende op 24 november 2023 een voornemen tot afwijken van de aangifte gestuurd. Het voornemen ziet op de wijze waarop belanghebbende de ontvangen TOGS in zijn aangifte heeft verwerkt. Belanghebbende heeft op dit voornemen gereageerd.
3.3.
De definitieve aanslag is vastgesteld op 19 januari 2024. De inspecteur heeft de winst verhoogd met € 4.000 aan ontvangen TOGS. Verder heeft de inspecteur de verdeling van de persoonsgebonden aftrek aangepast. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 10.873.
3.4.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de verdeling van de persoonsgebonden aftrek is toegekend zoals door belanghebbende verzocht. De correctie met betrekking tot de ontvangen TOGS is in stand gelaten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt na de uitspraak op bezwaar € 10.236.

Motivering

4. Tussen partijen is in geschil of de correctie met betrekking tot de ontvangen TOGS terecht heeft plaatsgevonden. Verder is in geschil of de aangifte van belanghebbende terecht aan een onderzoek is onderworpen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de verdeling van de persoonsgebonden aftrek niet meer in geschil is nu de inspecteur daar in de bezwaarfase aan tegemoet is gekomen.
Correctie TOGS
4.2.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar € 4.000 aan TOGS ontvangen. [1]
De TOGS behoort tot de winst uit onderneming op de voet van artikel 3.8 Wet IB 2001. Voor de TOGS gold echter ook een vrijstelling. In artikel XVII, eerste lid, onderdeel a van het Belastingplan 2021 staat opgenomen dat een dergelijke uitkering niet tot winst als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet IB 2001 behoort. [2]
4.3.
Het ontvangen bedrag moet in de aangifte inkomstenbelasting worden opgenomen onder de rubriek “Overige buitengewone baten” en vervolgens moet hetzelfde bedrag worden opgenomen onder de rubriek “Overige vrijgestelde winstbestanddelen”. Door de ontvangen TOGS op deze manier in de aangifte te verwerken wordt deze niet belast.
4.4.
Belanghebbende heeft het ontvangen bedrag in zijn aangifte alleen opgenomen onder de rubriek “Overige vrijgestelde winstbestanddelen” en niet eveneens aan de ontvangstenkant. Ook uit de jaarrekening blijkt niet dat hij het bedrag in een andere rubriek aan de ontvangstenkant heeft opgenomen. Door het bedrag alleen op te nemen als vrijgesteld winstbestanddeel leidt dit tot een te laag bedrag aan winst uit onderneming ter grootte van € 4.000. De inspecteur heeft de correctie daarom terecht toegepast.
4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, niet tot een hoog bedrag vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de belastingrentebeschikking.
Onderzoek van de aangifte
4.6.
Belanghebbende stelt dat hij het gevoel heeft dat er bij de Belastingdienst een zwarte lijst wordt gehanteerd omdat hij en zijn echtgenote al jarenlang (ten onrechte) worden geconfronteerd met controles.
4.7.
De inspecteur heeft verklaard dat belanghebbende niet stond vermeld in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) of op een andere “zwarte lijst”. Ook is niet gebleken dat belanghebbende een FSV-brief heeft ontvangen. Ter zitting heeft de inspecteur aanvullend verklaard dat de correctie op de aangifte een gevolg is van een geconstateerde afwijking bij een vergelijking van het ondernemingsvermogen aan het begin en einde van het jaar. Dit is een standaardcontrole bij aangiften IB/PVV waarin winst uit onderneming is aangegeven, aldus de inspecteur.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de inspecteur. Belanghebbende heeft verder ook geen nader bewijs aangeleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de aangifte van belanghebbende is gecontroleerd op grond van een discriminerend algoritmen-systeem of een zwarte lijst.
4.9.
De rechtbank gaat voorbij aan al hetgeen belanghebbende voor het overige nog in zijn beroepschrift heeft gesteld, aangezien deze stellingen niet relevant zijn voor de hoogte van de onderhavige aanslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 23 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 27 maart 2020, nr. WJZ/20077977, tot tegemoetkoming in de schade geleden door ondernemingen in bepaalde sectoren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.
2.Artikel XVII van de Wet van 16 december 2020 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021), Stb. 2020, 540.