ECLI:NL:RBZWB:2025:7172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02-360038-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de productie van MDMA met gevangenisstraf en kostenverhaal

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van het samen met anderen produceren van een grote hoeveelheid MDMA in de periode van 6 mei 2024 tot en met 5 juni 2024. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 hebben zowel de officier van justitie, mr. L. van Hemert, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten betrokken was bij de productie en het vervoer van MDMA, waarbij hij onder andere een Opel Vivaro bestuurde die vaak tussen de locaties van de drugslaboratoria reed. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de productie van MDMA, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een maatregel van kostenverhaal van € 11.648,78 voor de opruimkosten van de drugslocaties. De rechtbank heeft benadrukt dat de productie van MDMA ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en het milieu, en dat de verdachte zich niet heeft laten weerhouden door deze gevolgen. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als uitvoerend en ondersteunend gekwalificeerd, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-360038-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 6 mei 2024 tot en met 5 juni 2024 samen met anderen (primair) een grote hoeveelheid MDMA heeft geproduceerd dan wel (subsidiair) voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de productie van MDMA.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van het feit en stelt daartoe onder meer dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van het aangetroffen drugslab, ook niet in voorwaardelijke zin. Indien de rechtbank oordeelt dat dit wel kan worden vastgesteld, stelt de verdediging dat de bijdrage van verdachte geen medeplegen oplevert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Twee locaties, één geheel
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 5 juni 2024 is op twee locaties een pand aangetroffen dat werd gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Aan [adres 1] in [plaats 2] stonden op de begane grond veel dozen met daarin zakken preprecursor, lege jerrycans, lege verpakkingen van een preprecursor en caustic soda, jerrycans en vaten met schone aceton, zoutzuur en methylamine, jerrycans met vervuilde aceton en een in werking zijnde vriezer. Die was leeg, maar had een sterke acetongeur. Ook lagen er twee uitgesneden bovenkanten van een 1000 liter Intermediate Bulk Container (IBC). Op de eerste etage was een droog- en verpakkingsruimte ingericht, met op de grond een bouwzeil met een restant van 1.350 gram bruine MDMA-kristallen. Er lagen ook kacheltjes, weegschalen en gripzakken om de kristallen te drogen, te wegen en te verpakken. Aan de [adres 2] in [plaats 3] bevond zich een werkend drugslaboratorium. In een grote loods was een kristallisatieruimte, een productieruimte, een opslagruimte en voorraadruimte ingericht. Daarnaast was er nog een garage met daaraan vast een klein schuurtje. In alle ruimten (en ook buiten) werden goederen, chemicaliën en andere grondstoffen aangetroffen die te relateren zijn aan de vervaardiging en bewerking van eveneens aangetroffen synthetische drugs en precursoren. Op deze locatie lag onder meer ruim 175 kilogram aan MDMA-kristallen, verdeeld over elf vrieskisten.
De beide locaties waren aan elkaar gelieerd. De productie van MDMA vond plaats in [plaats 3] , het kristalliseren, drogen en verpakken in [plaats 2] . De locatie in [plaats 2] werd ook gebruikt als opslagruimte voor onder andere chemicaliën, preprecursor en jerrycans. Op de locatie in [plaats 2] waren geen IBC’s aanwezig, maar voornoemde uitgesneden stukken pasten exact op twee IBC’s die zijn aangetroffen op de locatie in [plaats 3] . Ook lagen er in [plaats 2] lege verpakkingen van specifieke pannen die zijn aangetroffen in [plaats 3] en stonden op beide locaties vriezers van hetzelfde merk en type met dezelfde bestickering. Daarnaast bleek dat met een Opel Vivaro ( [kenteken] ) onder meer veelvuldig heen en weer werd gereden tussen de beide locaties.
Wetenschap van drugsproductie en rol van verdachte
De Opel Vivaro (hierna: Opel) werd door meerdere personen gebruikt. Van de vele momenten dat het voertuig op of bij een van de locaties in [plaats 2] of [plaats 3] is gesignaleerd, was verdachte ten minste driemaal de bestuurder; op 8, 24 en 31 mei 2024. Dat verdachte ook op andere momenten de bestuurder van de Opel was, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. De constatering in het dossier dat uit onderzoek is gebleken dat de Opel veelal rondom het [woonadres] (het BRP-adres van verdachte) en [adres 3] te [plaats 1] geparkeerd stond, lijkt wel in deze richting te wijzen, maar is onvoldoende concreet en specifiek om als bewijs te kunnen gebruiken.
Op 8 mei 2024 heeft de Opel 14 minuten stilgestaan op de [adres 2] in [plaats 3] . Op 24 mei 2024 stond de Opel daar ongeveer een uur. En op 31 mei 2024 is gezien dat verdachte onder meer bij een horecagroothandel in afzuigingen en bij een jerrycanwinkel goederen heeft opgehaald. Hoewel die goederen op zichzelf legaal zijn, moet het ophalen/kopen van deze goederen naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het geheel aan activiteiten op de locaties in [plaats 3] en [plaats 2] worden bezien. Verdachte is vervolgens namelijk naar [plaats 3] gereden en heeft daar voor de geopende roldeur van de loods – tussen de halfgevulde IBC’s en blauwe vaten en jerrycans – met hulp van twee mannen witte jerrycans en een voorwerp lijkend op een afzuiging uitgeladen. Daarna laadden verdachte en de twee mannen 60 tot 70 lege jerrycans en 10 tot 15 kartonnen dozen in de Opel en reed verdachte naar de locatie in [plaats 2] . Vanuit daar is verdachte met de Opel naar een wasstraat in [plaats 1] gereden, waar hij de op dat moment lege laadruimte van de Opel heeft schoongespoten.
Voorts is er DNA van verdachte aangetroffen in het laboratorium in [plaats 3] , namelijk op een flesje water dat in de loods op een vriezer met daarin MDMA-kristallen stond en in twee handschoenen die in het laboratorium lagen. Dit betreft in beide gevallen in ruimtes achterin de loods.
Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat verdachte op meerdere momenten, gedurende langere tijd op de [adres 2] in [plaats 3] is geweest, terwijl hij op 31 mei 2024 - vijf dagen voor het aantreffen van het drugslab en de opslaglocatie - ook op de locatie aan de [adres 1] in [plaats 2] is geweest en de activiteiten ter plaatse heeft kunnen waarnemen. Op dat momenten waren er goederen en materialen zichtbaar die slechts enkele dagen later ook zijn aangetroffen, samen met grote hoeveelheden aan grondstoffen, eindproducten en (chemisch) afval. Gelet hierop en in aanmerking genomen de waargenomen handelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat beide locaties werden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Dat het drugslab op 31 mei 2024 nog niet actief was, zoals de verdediging suggereert, acht de rechtbank niet aannemelijk gezien de korte tussenliggende periode en de omvang van het lab.
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een drugsorganisatie geen willekeurige of onnodige personen toelaat in een laboratorium of bewerkingslocatie en het aantal personen dat er werkzaam is bewust zo klein mogelijk houdt om de kans op ontdekking te beperken. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat er in de tenlastegelegde periode in of bij de loodsen alleen personen aanwezig waren die iets te maken hadden met de productie of bewerking van MDMA. Vaststaat dat bij de productie en bewerking op de locaties werd (samen)gewerkt door verschillende personen, waaronder verdachte. De rechtbank acht de rol van verdachte zoals die uit de bewijsmiddelen blijkt - het vervoeren en afleveren van hulpmiddelen, het overbrengen van jerrycans en dozen vanuit het drugslab naar de opslag/bewerkingslocatie en het verrichten van handelingen in het drugslab - van voldoende omvang en gewicht om als medeplegen te kunnen kwalificeren.
Al het voorgaande in overweging nemend en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen van MDMA.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
in de periode van 6 mei 2024 tot en met 5 juni 2024 te [plaats 2] en [plaats 3] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering heeft gezeten, en een geld- boete van € 40.000,00. Daarnaast vordert zij op grond van artikel 13d van de Opiumwet dat verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten voor het opruimen van het pand [plaats 2] aan [adres 1] , te weten een bedrag van € 11.648,78.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit de verdediging te volstaan met het opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel daarbij een taakstraf.
De verdediging bepleit de gevorderde maatregel kostenverhaal primair af te wijzen vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de productie van MDMA, dat zeer verslavend en schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien is de handel in harddrugs als MDMA zeer lucratief en gaat de productie en de verkoop ervan vaak gepaard met andere vormen van zware, georganiseerde criminaliteit, waaronder ernstige vormen van geweld. Daar komt bij dat de chemicaliën en het afval van de productie van synthetische drugs doorgaans grote schade aan de natuur en het milieu veroorzaken.
Verdachte heeft met zijn handelen een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van harddrugs, met alle gevolgen van dien. Hij heeft zich niet laten weerhouden door voornoemde schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu, maar heeft zich kennelijk laten leiden door eigen gewin. Dit is de reden dat er voor de bewezenverklaarde feiten doorgaans forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gelet op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarbij heeft de rechtbank verder in aanmerking genomen dat sprake is van meerdere locaties waar in samenhang een professioneel en operationeel drugslab van aanzienlijke omvang is aangetroffen. Ook heeft de rechtbank bij de straftoemeting rekening gehouden met de rol van verdachte die de rechtbank omschrijft als een uitvoerende en ondersteunende rol.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Zij volgt in die zin de officier van justitie in haar vordering, maar acht de gevorderde geldboete van € 40.000,00 niet opportuun gezien de rol van verdachte in het geheel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel kostenverhaal
De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat daarmee in verband staat.
De rechtbank stelt vast dat aan de vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. In het drugslab en opslag/bewerkingslocatie in de loodsen in [plaats 2] en [plaats 3] waren namelijk goederen en stoffen aanwezig die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en er zijn kosten gemaakt voor ontmanteling en vernietiging daarvan. De kosten voor het ontmantelen en vernietigen van de locatie aan [adres 1] in [plaats 2] bedragen volgens het Rapport maatregel kostenverhaal (pagina 106 tot en met 111 van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R024065) in totaal € 11.648,78. De rechtbank stelt vast dat de kosten zijn gemaakt en voldaan en bovendien zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d van de Opiumwet. Door de verdediging is hiertegen, in het geval van een veroordeling, ook geen verweer gevoerd. De rechtbank zal het bedrag zoals door de officier van justitie gevorderd daarom toewijzen en legt aan verdachte op de maatregel kostenverhaal voor een bedrag van € 11.648,78. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 232 dagen gijzeling worden toegepast, zonder dat daardoor de betalingsverplichting van verdachte vervalt. Bij het bepalen van de duur is overeenkomstig de LOVS voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.
Anders dan zoals door de officier van justitie is gevorderd, legt de rechtbank de betalingsverplichting niet hoofdelijk op. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13d van de Opiumwet blijkt namelijk dat de wetgever die mogelijkheid bewust heeft uitgesloten door artikel 36e lid 7 van het Wetboek van Strafrecht niet van overeenkomstige toepassing te verklaren (Kamerstukken II 2020/21, 35564, nr. 6, p. 25).

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13d van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel kostenverhaal
- legt aan verdachte de
verplichting op tot het vergoeden van de kostendie ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en stelt het te betalen bedrag van die kosten vast op een bedrag van
€ 11.648,78;
- bepaalt dat de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
232 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K.J. van der Wal, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in op of omstreeks de periode van 6 mei 2024 tot en met 5 juni 2024 te [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Noord-Brabant, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of of omstreeks de periode van 6 mei 2024 to en met 5 juni 2024 te [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Noord-Brabanrt, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk daartoe
- een in werking zijnde productieopstelling/laboratorium en/of aanverwante goederen bedoeld voor de productie van MDMA en/of PMK en/of de daartoe benodigde grondstoffen en chemicaliën voorhanden gehad.
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet)