ECLI:NL:RBZWB:2025:7156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02.117386.25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling met sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid door ziekte van Huntington

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte, geboren in 1969 en lijdend aan de ziekte van Huntington, heeft op 16 april 2025 in een verpleeghuis geprobeerd een verpleegkundige, aangeduid als [slachtoffer], te doden of zwaar te mishandelen door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken. Tijdens de worsteling met de verpleegkundige, die hem hielp, heeft hij ook meerdere ramen van Thuisvester vernield. De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2025 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat was om opzettelijk de dood van het slachtoffer te bewerkstelligen, maar dat hij wel een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft rekening gehouden met zijn sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid door de ziekte van Huntington. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 750,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02.117386.25
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [kliniek] ,
raadsvrouw mr. M.C. Kersemaekers-Schraven, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. F.M. Peski en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd haar zwaar te mishandelen;
Feit 2:een of meer ramen bij Thuisvester heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij meerdere ramen bij Thuisvester heeft vernield.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde, vanwege het ontbreken van bewijs voor (voorwaardelijk) opzet op de dood. Verdachte is gelet op de ziekte van Huntington niet in staat om een dergelijke afweging te maken en bewust een aanmerkelijke kans te aanvaarden. Voor een bewezenverklaring van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere bewijsoverwegingen
Feit 1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 16 april 2025 verbleef verdachte in het [verpleeghuis] in [plaats]. Verdachte heeft verklaard dat er onenigheid was over de temperatuur in zijn kamer, dat hij boos was en dat hij daarom naar de hal was gegaan. Vast staat dat verdachte op dat moment een mes vasthad en dat hij oppervlakkige verwoningen in zijn nek en op zijn linker pols had. Even later kwam [slachtoffer], die aan het werk was als verpleegkundige, naar hem toe. Vervolgens is een worsteling ontstaan. Verdachte had [slachtoffer] vast bij haar trui. Ook [getuige] was hierbij aanwezig. Op enig moment wisten [slachtoffer] en [getuige] zich te onttrekken en zijn zij naar het kantoor gegaan, waar zij de politie hebben ingeschakeld. [slachtoffer] heeft geen verwondingen opgelopen tijdens de worsteling.
Verklaring verdachte en aangeefster
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een mes vast had, maar dat hij deze voordat de worsteling begon op de grond had gelegd. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij de trui van [slachtoffer] vasthield en dat hij op dat moment geen mes vast had. Verdachte ontkent dus dat hij een mes in zijn handen heeft gehad tijdens de worsteling en dus ook dat hij stekende bewegingen richting de buikstreek van [slachtoffer] heeft gemaakt.
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij verdachte in het restaurant zag zitten en dat hij een mes op zijn rechterpols hield. Zij is naar hem toegegaan en zei tegen hem dat dit niet de oplossing was. Vervolgens stond verdachte op, pakte het mes over naar zijn rechterhand en liep dreigend op [slachtoffer] af. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar trui vastpakte en hij stekende bewegingen maakte richting haar buikstreek, maar dat [getuige] de rechterarm van verdachte vasthield waardoor hij haar niet heeft geraakt. [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte met het mes op [slachtoffer] afliep en dat hij haar probeerde te steken. [getuige] had verdachte bij zijn pols vast en voelde dat hij kracht zette om te proberen [slachtoffer] te steken.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer]. Die verklaring wordt namelijk ondersteund door de verklaring van [getuige]. Bovendien is er een bebloed mes gevonden in het kantoor en zat er bloed op de trui van [slachtoffer]. Zowel verdachte als [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] bij haar trui vasthield. De verdediging heeft aangevoerd dat het voor verdachte fysiek niet mogelijk is om heftige steekbewegingen te maken. De rechtbank is van oordeel dat dat onvoldoende is gebleken. Bovendien heeft verdachte [slachtoffer] wel met kracht bij haar trui kunnen vastpakken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] heeft vastgepakt en dat hij op dat moment een mes in zijn handen had. De rechtbank acht bewezen dat verdachte meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt richting de buikstreek van [slachtoffer], maar dat hij haar niet heeft geraakt, omdat [getuige] zijn rechterarm vasthield.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Daarvan is sprake als verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet in ieder geval gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte meerdere stekende bewegingen richting de buikstreek van [slachtoffer] heeft gemaakt en dat er geen letsel is toegebracht aan die [slachtoffer]. Uit het dossier en ter terechtzitting zijn onvoldoende feitelijke omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer]. Uit het dossier kan wel worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] mogelijk had geraakt in de buikstreek indien hij niet was tegengehouden door [getuige]. Het is echter niet duidelijk geworden met welke kracht verdachte die stekende bewegingen dan had gemaakt en hoe diep er dan zou zijn gestoken. [getuige] heeft verklaard dat zij de arm van verdachte niet lang meer kon vasthouden. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat verdachte met dezelfde kracht in de buik van [slachtoffer] zou hebben gestoken.
Het ontbreken van objectief bewijs voor de kracht waarmee de stekende bewegingen zijn gemaakt en het ontbreken van enig letsel maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer].
Poging tot zware mishandeling
De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het maken van stekende bewegingen met een gekarteld mes met een scherpe punt in de richting van de buikstreek terwijl sprake was van een worsteling roept de aanmerkelijke kans in het leven dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de buik een kwetsbaar gebied is waarin zich diverse organen bevinden.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte gezien zijn gezondheid niet in staat was bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat bij verdachte elk inzicht in de draagwijdte van de gedraging ontbreekt. Door op deze wijze en onder voornoemde omstandigheden meermalen stekende bewegingen te maken met een dergelijk mes, terwijl hij zich dichtbij [slachtoffer] bevond, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de vernieling en er is aangifte gedaan. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hij op 16 april 2025 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals stekende bewegingen met een mes in de richting van de buikstreek van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
op 16 april 2025 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen die aan Thuisvester toebehoorden heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 153 dagen met aftrek van het voorarrest, wat zou betekenen dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging, gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid vanwege de ziekte van Huntington, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De gezondheidssituatie van verdachte zal niet meer verbeteren en een verblijf in woonzorgcentrum [kliniek] is passend.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling. Hij heeft meermalen stekende bewegingen met een, gekarteld mes met een scherpe punt gemaakt richting de buikstreek van [slachtoffer]. Dat terwijl die [slachtoffer] werkzaam was als verpleegkundige in het verpleeghuis waar verdachte verbleef en daar was om hem te helpen. Na de worsteling hebben [slachtoffer] en [getuige] zich opgesloten in het kantoor en de politie gebeld. [slachtoffer] heeft gedurende een aantal maanden niet kunnen werken en is bezig weer aan de slag te gaan. Zij is nog erg ontdaan van wat er is gebeurd, durft op werk niet alleen te zijn op bepaalde plekken en raakt snel overprikkeld. Ook heeft [slachtoffer] therapiesessies gehad. Het geweld heeft zich afgespeeld in een kliniek en de collega van [slachtoffer] is daarvan getuige geweest. Een dergelijk incident veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid op de werkvloer en in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan vernieling van meerdere ramen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport van dr. [psycholoog] van 23 juli 2025. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan de genetisch bepaalde hersenziekte Huntington. De ziekte kent een progressief beloop en gaat gepaard met een breed scala aan motorische, neurocognitieve en neuropsychiatrische symptomen. Die ziekte is bij verdachte momenteel dusdanig ver gevorderd dat er gesproken kan worden van een dementie, te classificeren als een uitgebreide neurocognitieve stoornis door de ziekte van Huntington met gedragsstoornissen. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Hierdoor werd verdachte sterk beperkt in zijn gedragskeuzes en gedragingen. De neuropsycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte te plaatsen in een voorziening die gespecialiseerd is in patiënten met de ziekte van Huntington met gedragsproblemen.
De rechtbank neemt de conclusie van de neuropsycholoog betreffende de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid over.
De reclassering sluit zich in het rapport van 25 september 2025 aan bij de bevindingen van dit rapport. De reclassering ziet geen enkele rol van betekenis voor zichzelf weggelegd.
Verdachte verblijft sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in [kliniek], een woonzorgcentrum gespecialiseerd in onder andere de ziekte van Huntington. Uit het aanvullend psychologisch rapport van 30 september 2025 blijkt dat verdachte daar op zijn plek zit. De deskundige heeft dit ter zitting ook bevestigd. Zijn behandeld arts merkt op dat het goed gaat met verdachte qua functioneren.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat het ten laste gelegde verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank komt, gelet op de overwegingen hiervoor en omdat zij het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen acht, tot een lagere straf dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Alles overwegend zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden met aftrek van het voorarrest. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte niet terug naar de gevangenisstraf hoeft en dus bij [kliniek] kan blijven.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade voor feit 1 vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is er om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering en de aanvulling daarop zo kort voor de behandeling van de zaak zijn ingediend, dat zij deze niet meer met verdachte heeft kunnen bespreken. Er is daarom verzocht op grond van artikel 6 EVRM de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, wegens het verzoek tot vrijspraak. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de gebrekkige onderbouwing. Tot slot heeft de verdediging de hoogte van de gevorderde kosten betwist.
De vordering was al enige dagen voor de zitting bij de raadsvrouw bekend en deze heeft zij ook kunnen bespreken met verdachte. De aanvullende onderbouwende stukken zijn in de ochtend voor de zitting nog verstrekt en ook deze heeft zij dus kunnen bestuderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. Het subsidiaire verweer houdt geen stand, nu de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Met betrekking tot het meer subsidiaire verweer is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende onderbouwd is met stukken.
De rechtbank overweegt voor wat betreft de hoogte van de vordering als volgt. [slachtoffer] heeft gedurende een aantal maanden niet kunnen werken. Zij is bezig om weer aan de slag te gaan, maar is nog steeds erg ontdaan van wat er is gebeurd. Ook durft zij op werk niet alleen op bepaalde plekken te komen en raakt zij snel overprikkeld. [slachtoffer] heeft zes therapiesessies gehad en één EMDR-sessie. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 16 april 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot zware mishandeling
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.K.M. van Ham en mr. A. van Krevel, griffiers, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 23 oktober 2025.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats], gemeente Geertruidenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermaals althans eenmaal (een) stekende beweging(en) met een mes althans een
scherp voorwerp in (de richting van) de buikstreek althans het lichaam van die
[slachtoffer] gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats], gemeente Geertruidenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermaals althans eenmaal (een) stekende beweging(en) met een mes althans een
scherp voorwerp in (de richting van) de buikstreek althans het lichaam van die
[slachtoffer] gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats], gemeente Geertruidenberg
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ramen, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan Thuisvester, in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.