ECLI:NL:RBZWB:2025:7130
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar inzake WOZ-waarde en onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 246.000 en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend.
De rechtbank heeft op 8 september 2025 de zaak behandeld, waarbij mr. A. Bakker als gemachtigde van belanghebbende en mr. B. de Smit namens de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven aan te tonen dat belanghebbende het aanslagbiljet eerder had ontvangen. De heffingsambtenaar overhandigde een betaalbewijs waaruit bleek dat belanghebbende het aanslagbedrag in twee termijnen had voldaan, wat de rechtbank deed concluderen dat belanghebbende de aanslag in 2022 had ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.