ECLI:NL:RBZWB:2025:7112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
02-227040-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsproblematiek en geweld binnen een Syrische relatie met steekincident

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, staat de verdachte terecht voor het toebrengen van een steekwond aan zijn echtgenote, aangeduid als aangeefster. De verdachte, van Syrische afkomst, wordt beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de verdachte over een alternatieve dader niet geloofwaardig is en niet wordt ondersteund door bewijs. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeelt hem wel voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank overweegt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, maar dat zijn gedrag ernstige gevolgen heeft gehad voor de aangeefster en hun kind. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van bescherming voor de aangeefster en haar kind, gezien de signalen van eergerelateerd geweld. De vorderingen van de benadeelde partijen worden deels niet-ontvankelijk verklaard vanwege te late indiening, maar de rechtbank kent een schadevergoeding toe voor materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-227040-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1960
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dan wel zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, door haar in haar rug te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen nu het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster. Die ondersteuning ontbreekt bij de ongeloofwaardige en op bepaalde punten kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte. De officier van justitie gaat hierbij uit van vol opzet op een fatale afloop.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot nader onderzoek moet worden afgewezen nu de onderbouwing van het alternatieve scenario, met het enkel stellen dat een ander ook een motief voor het plegen van het geweldsincident zou hebben, daarvoor onvoldoende is en verdachte zelf bovendien sterk wisselend over dat geschetste scenario heeft verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De verklaringen van aangeefster en [benadeelde] kunnen namelijk niet worden gebruikt om het alternatieve scenario van verdachte terzijde te schuiven. Hieraan wordt het voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek gekoppeld teneinde het door verdachte geschetste alternatieve scenario, het motief van [naam 1] en de angst van aangeefster om belastend over die [naam 1] te verklaren, nader te onderbouwen. Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood en evenmin dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor het meer subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 13 juli 2024 heeft er vroeg in de ochtend in de woning van [aangeefster] en verdachte een geweldsincident plaatsgevonden als gevolg waarvan aangeefster een verwonding aan haar rug heeft opgelopen. Gezien de medische verklaring en de verklaring van aangeefster gaat de rechtbank ervan uit dat die wond met een mes is toegebracht.
Is verdachte de dader?
De verklaringen van aangeefster en verdachte over dit geweldsincident verschillen van elkaar. Aangeefster wijst namelijk verdachte als dader aan, maar verdachte ontkent dit en schetst het alternatieve scenario dat een ander, namelijk [naam 1] , de dader moet zijn geweest. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verdachte als dader van dit geweldsincident kan worden aangemerkt. Dat zal zij doen aan de hand van een aantal vaststaande en onafhankelijke aanknopingspunten in het dossier. De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de vroege ochtend van 13 juli 2024 wakker werd. Zij voelde pijn aan haar rug en dat er iets -waarvan zij later zag dat bloed was- langs haar rug naar beneden liep. Zij begon direct hard te schreeuwen, rende naar de deur om de buren te waarschuwen. Ze zag verdachte met een mes en heeft geprobeerd de politie te bellen. Zij wilde wegkomen waarop een worsteling ontstond waarbij zij door verdachte tegen de muur is geduwd. Op enig moment kon zij het mes afpakken waarop zij dit richting het balkon heeft gegooid. Uiteindelijk kon zij samen met haar zoontje de woning uitvluchten en zijn zij door haar [buurvrouw] opgevangen.
De rechtbank constateert dat de verklaring van aangeefster allereerst past bij hetgeen door de politie in de slaapkamer is geconstateerd. Daar werden namelijk bloedvlekken op het laken van het bed aangetroffen en ook bloedstrepen op de muur. Ook past het overig bij aangeefster geconstateerde letsel, waaronder haar schouder die uit de kom was, bij het plaatsvinden van een worsteling. Verder blijkt dat de alarmcentrale van de politie om 7:03 uur die ochtend is gebeld door aangeefster. Er was een enorm geschreeuw te horen en een conflict. Het geschreeuw lijkt zich tussen 7:03 en 7:07 uur eerst naar verder weg en vervolgens weer naar dichterbij te verplaatsen. Het bevestigt dat aangeefster probeerde contact te leggen met de politie, dat zij hard is gaan schreeuwen en dat zij zich gedurende het incident op verschillende plekken in de slaapkamer bevond. Verder past de verklaring van aangeefster bij wat [buurvrouw] heeft gehoord en gezien. De buurvrouw heeft namelijk verklaard dat zij hoorde dat er een ruzie aan de gang was in de woning twee huizen verderop tussen een man en een vrouw in een andere taal dan Nederlands. Gelet op de Syrische nationaliteit van aangeefster en verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen Nederlands spreekt, ligt het voor de hand dat een ruzie tussen hen in de Syrische taal plaatsvindt.
Volgens de buurvrouw stond de balkondeur open en duurde het geschreeuw wel een kwartier. De buurvrouw heeft verder gezien dat er tijdens het geschreeuw iets zilverkleurigs op het balkon naar buiten werd gegooid, waarop kort daarna aangeefster en haar zoontje de woning uitkwamen. Het gesprek van deze buurvrouw met de alarmcentrale vond plaats tussen 7:08 uur en 7:12 uur. De politie is om 7:15 uur ter plaatse en treft verdachte niet aan in de woning. Veertig minuten later, om 7:55 uur, meldt een Arabisch sprekende man -naar later blijkt verdachte- zich bij het politiebureau in [woonplaats] . Tijdens het onderzoek in de woning is er door de politie een groot keukenmes aangetroffen tussen de rand van het balkon en de omheining van het balkon.
Tot slot blijkt uit de verklaring van de buurvrouw dat aangeefster direct tegen haar heeft gezegd dat haar man haar met een mes had gestoken.
Het letsel, de sporen, het tijdsbestek van het aanhoudende geschreeuw totdat aangeefster de woning uitkwam, de gegevens van de meldkamer van de politie en de plaats waar het keukenmes is aangetroffen, passen dan ook bij de verklaring van aangeefster.
Verdachte verklaart dat niet hij zijn vrouw heeft gestoken, maar dat het een ander, namelijk [naam 1] , moet zijn geweest. Verdachte heeft de man zien wegrennen en is hem achterna gerend, maar heeft hem niet te pakken gekregen.
Ten aanzien van de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank allereerst dat hij sterk wisselende en ook tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Onder meer heeft hij eerst verklaard dat hij geen mes heeft vastgehad en later dat hij wel een mes had, maar dat van zijn vrouw heeft afgepakt. Eerst heeft hij gezien dat zij is gestoken, maar later zegt hij dat hij dat niet heeft gezien. Hij heeft ook verklaard dat hij de persoon die hij heeft achtervolgd niet heeft herkend, later dat hij die wel heeft herkend, om op zitting daar weer op terug te komen.
Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij nadat hij wakker werd van het geschreeuw van zijn vrouw niet naar haar toe is gegaan, maar achter een persoon aan is gerend die hij in de tuin zag niet geloofwaardig. Dat geldt ook voor zijn verklaring dat hij op de fiets naar het politiebureau is gegaan om het incident te melden, zonder eerst hulp aan zijn vrouw te bieden die naar zijn zeggen onder het bloed zat. Die verklaring wordt, anders dan die van aangeefster, ook niet ondersteund door het overige bewijs in het dossier.
Verdachte heeft onder meer - uiteindelijk - verklaard dat tussen hem en aangeefster pas een worsteling zou zijn ontstaan nadat hij terug kwam van de achtervolging. Deze worsteling ontstond vanwege het mes dat aangeefster vast zou hebben en wat hij van haar heeft afgepakt en in de slaapkamer op de grond heeft gegooid. Die ruzie zou maar een paar seconden hebben geduurd. Verdachte zou direct op de fiets naar het politiebureau in [woonplaats] zijn gegaan, wat naar zijn zeggen dichtbij was. De rechtbank stelt vast dat dit inderdaad niet ver van weg is, volgens Google Maps tien minuten fietsen vanaf de woning. Dat er 40 minuten zit tussen het moment dat de politie de woning leeg aantreft en het tijdstip dat verdachte zich bij het politiebureau meldt, strookt dan ook niet met verdachte zijn verklaring dat hij met de fiets gelijk naar de politie is gegaan.
Nu de verklaring van verdachte niet door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund en bovendien inconsistent en ongeloofwaardig is, schuift de rechtbank deze verklaring terzijde. Dit leidt tot de conclusie dat het verdachte is geweest die aangeefster met een mes heeft gestoken terwijl zij op bed lag te slapen.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen noodzaak de voorwaardelijk geformuleerde onderzoekswensen, die moeten dienen ter nadere onderbouwing van het alternatieve scenario, toe te wijzen.
Kwalificatie
Vol opzet
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment dat hij aangeefster in haar rug stak vol opzet had op de dood van aangeefster. Verdachte heeft de handeling ontkend zodat uit zijn verklaring niet is af te leiden wat zijn bedoeling op het moment van het steken was. Uit de verwonding die minder dan 1 centimeter diep was, is die intentie ook niet af te leiden. Het dossier biedt, anders dan dat aangeefster verklaart dat zij sliep, geen informatie over de precieze situatie op het moment van het steken. Uit de gedraging zelf kan niet worden afgeleid dat deze niet anders kan worden opgevat dan gericht op het doden van aangeefster. De omstandigheden op tijdstippen gelegen voor en na het steken: dat de zoon voor verdachte heeft gewaarschuwd omdat zijn vader niet zichzelf zou zijn en de -niet door andere bewijsmiddelen ondersteunde- verklaring van aangeefster dat verdachte tijdens de latere worsteling, zou hebben geroepen ‘ik wil je nu vermoorden’ leveren naar het oordeel van de rechtbank hoogstens een vermoeden maar niet bewijs voor vol opzet op de dood van aangeefster op het moment van het steken.
Voorwaardelijk opzet
Evenmin kan voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster worden vastgesteld. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregels) op het overlijden van aangeefster in deze situatie heeft bestaan. Weliswaar dient het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet afhankelijk te worden gesteld van de aard van het gevolg, maar wel is voor de beoordeling van die kans noodzakelijk dat informatie beschikbaar is over de aard en de intensiteit van de toegebrachte steek. De rechtbank stelt vast dat aangeefster een wond van 1,5 centimeter lang en nog geen centimeter diep ter hoogte van th9 oftewel ruggenwervel 9 heeft opgelopen. Het dossier bevat geen medische informatie over de mogelijke gevolgen van een steek op voornoemde plaats en evenmin met welke kracht er door verdachte zou zijn gestoken. Over of er door een dikke deken en een dik shirt heen is gestoken, zoals aangeefster heeft verklaard, biedt het dossier verder geen uitsluitsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gekomen. Het reeds hiervoor aangehaalde letsel van aangeefster kan namelijk niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling worden bewezen. Verdachte heeft immers eenmaal met een groot keukenmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter in de rug van aangeefster gestoken terwijl zij lag te slapen. Door op deze wijze en onder deze omstandigheden te handelen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 juli 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in de rug van die [aangeefster] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn/haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij oplegging van de maatregel van 38v van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) inhoudende een contactverbod met aangeefster met als sanctie twee weken hechtenis per overtreding van dit contactverbod met een maximum van zes maanden. Hij vordert van deze maatregel de dadelijke uitvoerbaarheid. De officier van justitie baseert zich voor zijn eis op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij in strafverzwarende zin rekening met de enorme gevolgen die het feit heeft gehad voor aangeefster en haar zoontje.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, bepleit de verdediging de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS te volgen waar vanwege de poging een derde van het oriëntatiepunt voor zware mishandeling moet worden afgetrokken. Daarnaast bepleit hij in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte een first offender is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote. Verdachte heeft op aangeefster ingestoken terwijl zij in de vroege ochtend nog lag te slapen in hun woning waarbij zij in haar rug is geraakt. Dat de lichamelijke gevolgen van het steken met het mes voor aangeefster relatief beperkt zijn gebleven, is niet aan verdachte te danken maar slechts een toevallige omstandigheid. Ook is als gevolg van de worsteling die naar aanleiding hiervan is ontstaan, de schouder van aangeefster uit de kom geraakt. Verdachte lijkt tot zijn daad te zijn gekomen omdat hij niet kon verkroppen dat aangeefster van hem wilde scheiden en wilde dat hij apart zou gaan wonen. Het is bijzonder kwalijk te noemen dat verdachte deze wens van aangeefster niet respecteerde en zijn gekrenkte gevoelens en emoties hierover op deze wijze op haar heeft botgevierd. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat de aanwezigheid van hun elfjarige zoontje hem er niet van heeft weerhouden de gewelddadigheden ten opzichte van notabene diens moeder voort te zetten.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen lichamelijk letsel aan aangeefster toegebracht. Het handelen van verdachte is ook traumatisch geweest voor aangeefster nu zij door haar echtgenoot is aangevallen in haar eigen slaapkamer, de plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Verder is zijn handelen ook bijzonder traumatisch geweest voor hun zoontje [benadeelde] die op dat moment ook in de woning aanwezig was en dit geweldsincident tussen de twee belangrijkste personen in zijn leven heeft meegekregen. Verdachte heeft met zijn handelen voor hen een groot gevoel van angst en onveiligheid veroorzaakt. Als gevolg van het handelen van verdachte en vanwege het risico dat aangeefster opnieuw iets wordt aangedaan zijn aangeefster en [benadeelde] in een blijf van mijn lijf huis onder gebracht.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafmaat rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en als ‘first offender’ kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch rapport van 27 mei 2025 en het aanvullend neuro(psycho)logisch rapport van 18 juni 2025 waaruit kort gezegd geconcludeerd kan worden dat er geen psychopathologie bij verdachte kon worden vastgesteld en een mogelijke ontremming als gevolg van neurocognitieve problematiek eveneens is uitgesloten. Verdachte is dan ook als volledig toerekeningsvatbaar aan te merken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 juli 2025 waaruit volgt dat door de ontkennende houding van verdachte geen risicotaxatie kan worden gemaakt en ook geen delictfactoren kunnen worden vastgesteld. Bij een veroordeling worden wel enkele delictgerelateerde problemen gezien, namelijk op het gebied van partner en gezin, houding en in het psychosociaal functioneren. Betrokkene wekt namelijk de indruk dat hij de wens tot scheiding van zijn partner niet heeft kunnen accepteren en gekrenkt is in zijn trots/eer. Er is echter geen psychopathologie vastgesteld kunnen worden, waardoor er geen noodzaak is voor interventies vanuit een forensisch kader. Vanuit Veilig Thuis is bekend dat er grote risico's worden gezien door de politie en dat er gedacht wordt aan eer gerelateerd geweld als gevolg waarvan aangeefster en haar zoontje op een geheim adres zijn ondergebracht. Ook de reclassering ziet signalen die kunnen wijzen op intieme terreur. De mogelijkheden voor de reclassering gericht op het beschermen van het slachtoffer zijn echter zeer beperkt door de proceshouding van betrokkene en de taalbarrière die een aantal interventies onuitvoerbaar maken. Wat overblijft is een contactverbod met aangeefster gecontroleerd door de politie waarbij wenselijk wordt geacht dat hierop een uitzondering wordt gemaakt voor afspraken met betrekking tot de ingezette echtscheidingsprocedure en opstellen van een omgangsregeling of ouderschapsplan rondom de kinderen met tussenkomst van een advocaat.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft de rechtbank begrepen dat de echtscheiding inmiddels is uitgesproken maar dat er geen omgangsregeling is.
De straf
De rechtbank komt tot een lichtere kwalificatie van de gedraging van verdachte dan de officier van justitie. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat hiervoor niet met iets anders kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met wat hiervoor is overwogen, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en de straffen die in dit soort zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
De rechtbank heeft met inachtneming van artikel 67a lid 3 Sv en gelet op de duur van het voorarrest van verdachte de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven met ingang van 9 oktober 2025.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals bedoeld in artikel 38v Sv, op te leggen, in de vorm van een contactverbod met [aangeefster] voor de duur van 2 jaren met als sanctie twee weken hechtenis per overtreding van dit verbod tot een maximum van zes maanden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, ondanks dat de reclassering geen risicotaxatie heeft kunnen opstellen vanwege de ontkennende houding van verdachte, er signalen zijn van eergerelateerd geweld. Daarbij komt dat er sprake is van onvoorspelbaar gedrag van verdachte, mede gezien de verklaring van [naam 2] over het gesprek op de dag voor het geweldsincident in het kader van een echtscheiding.
De rechtbank merkt daarbij op dat indien zich omstandigheden voordoen in het kader van het afronden van de echtscheiding en/of in het kader van de omgang met hun minderjarige kind waardoor contact met [aangeefster] noodzakelijk is dat dit slechts kan met tussenkomst van een advocaat.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde gedraging van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
De benadeelde partij [aangeefster] vordert voor het feit een schadevergoeding van
€ 17.985,- waarvan € 15.000,- wegens immateriële schade en € 2.985,- wegens materiële schade.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert voor het feit een schadevergoeding van € 5.000,- wegens immateriële schade.
De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat de vorderingen laat zijn ingediend, maar dat zij eerst kort voor de zitting over alle stukken ter onderbouwing beschikte en alles in één keer wilde indienen. De wet noch de Hoge Raad staan in de weg aan het laat indienen en toelichten van vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich bij aanvang van de behandeling ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen op voorhand niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering. De vorderingen zijn pas in de ochtend van 7 oktober 2025 aan de verdediging verstrekt en zijn nog aangevuld aan het eind van de middag van 7 oktober 2025. Dit is in strijd met de beginselen van een goede procesorde nu de zaak reeds 15 maanden aanhangig is en er forse bedragen worden gevorderd met vele bijlagen die voorbereidingstijd vragen om met verdachte te kunnen bespreken en een uitdrukkelijke onderbouwd standpunt te kunnen formuleren. Dit is door het late indienen van de vorderingen voor de verdediging onmogelijk geweest. Van de zijde van de benadeelde partij is bovendien geen klemmende reden naar voren gebracht voor de late indiening van de vorderingen.
7.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij het standpunt van de verdediging begrijpt, maar voorgesteld om niet op voorhand de gehele vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren maar dit te beperken tot de ingewikkelde posten en de benadeelde partijen voor de eenvoudige posten wel te ontvangen in hun vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade [aangeefster] en [benadeelde]
De rechtbank heeft vastgesteld dat de raadsvrouw van de benadeelde partij pas een dag voor de inhoudelijke behandeling de vorderingen van de benadeelde partijen heeft ingediend en aan het eind van die dag nog aanvullingen hierop heeft verstuurd.
Gelet op hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht, in het licht van het tijdstip van indiening van de vorderingen van de benadeelde partij en de omvang daarvan zowel qua gevorderde schadebedragen als bijgesloten stukken, heeft de rechtbank ter zitting geoordeeld dat de benadeelde partijen in het immateriële deel van de vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De verdediging heeft daarvoor onvoldoende voorbereidingstijd gehad. Behandeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. De rechtbank heeft bij dit oordeel meegewogen dat de raadsvrouw ruim voorafgaand aan de zitting het alsdan beschikbare alvast had kunnen indienen, dat het gaat om een zaak die al geruime tijd loopt, waar al meerdere zittingen zijn geweest en waarbij al eerder door de rechtbank op het belang van tijdige indiening van de vordering is gewezen.
De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade [aangeefster]
Ten aanzien van de opgevoerde schadeposten in het kader van materiële schade heeft de rechtbank geoordeeld dat deze relatief eenvoudig te beoordelen zijn, waardoor de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet op voorhand niet-ontvankelijk is verklaard.
De benadeelde partij heeft een bedrag van in totaal € 2.985,- gevorderd voor materiële schade voor het feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde materiële schade bestaat uit een drietal schadeposten. De rechtbank overweegt daarover per post het volgende:
Eigen risico van 2024 en 2025 van in totaal € 770,-.
Ter zitting is deze schadepost voor 2024 door de raadsvrouw van de benadeelde partij naar beneden bijgesteld naar een bedrag van € 59,79 + € 71,54 = € 131,33. De rechtbank acht dit gevorderde bedrag toewijsbaar nu dit voldoende is onderbouwd en de schade ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte staat, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voor dit bedrag tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de factuur, te weten 20 augustus 2024 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ter zitting is uit de nadere toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost voor 2025 gebleken dat het gaat om geleden schade van
€ 18,40 wegens laboratoriumonderzoek vanwege vermoeidheid en voor het overige om toekomstige schade in verband met de behandeling die nu gaat starten waarvoor ter onderbouwing nog een brief van de behandelaar is overgelegd. De rechtbank overweegt over de gevorderde € 18,40 dat uit de bij de vordering gevoegde bijlagen blijkt dat deze kosten zien op onderzoek naar aanleiding van vermoeidheidsklachten die ten tijde van het feit al aanwezig waren. Deze kosten kunnen daarom niet als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit worden aangemerkt.
Ten aanzien van het als toekomstige schade gevorderde resterende bedrag aan eigen risico van 2025 overweegt de rechtbank dat deze kosten zich niet lenen voor inhoudelijke beoordeling in dit strafgeding, nu voor een goede beoordeling hiervan meer duidelijkheid moet bestaan over de medische (eind)toestand van de benadeelde partij en wat de gevolgen hiervan zijn voor haar situatie in de toekomst. Daarnaast betreffen dit kosten die zich nog niet gerealiseerd hebben en waarover mede om die reden te veel onzekerheid is. Voor de gevorderde schade bestaande uit de kosten van het eigen risico van 2025 zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schuld Blijf van mijn lijf huis ten bedrage van € 2.027,53
Ook met de nadere toelichting van deze schadepost ter zitting en de ter nadere onderbouwing overgelegde verhuurdersverklaring is de rechtbank van oordeel dat er teveel onduidelijkheid over deze schadepost bestaat en deze thans onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Litteken crème ten bedrage van € 18,75 x 10 = € 187,50
Uit de overgelegde stukken bij de vordering blijkt dat deze schadepost is onderbouwd met een factuur voor couperose-crème. Nu couperose een geheel andere aandoening betreft dan een litteken is de rechtbank van oordeel dat deze gevorderde schadepost onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren [1979];
- met uitzondering van afspraken met betrekking tot de ingezette echtscheidingsprocedure en opstellen van een omgangsregeling of ouderschapsplan rondom hun minderjarige kind met tussenkomst van een advocaat;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
twee weken voor elke overtreding van deze maatregel tot een maximum van zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [aangeefster] ;
Benadeelde partijen
[aangeefster]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 131,33, ten aanzien van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 131,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling twee dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, en mrs. M.H.M. Collombon en A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge griffier, en is
uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 13 juli 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in de rug, althans het lichaam, van die [aangeefster] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2024 te [woonplaats] aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de rug, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in de rug, althans het lichaam, van die [aangeefster] te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in de rug, althans het lichaam, van die [aangeefster] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)