4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 13 juli 2024 heeft er vroeg in de ochtend in de woning van [aangeefster] en verdachte een geweldsincident plaatsgevonden als gevolg waarvan aangeefster een verwonding aan haar rug heeft opgelopen. Gezien de medische verklaring en de verklaring van aangeefster gaat de rechtbank ervan uit dat die wond met een mes is toegebracht.
Is verdachte de dader?
De verklaringen van aangeefster en verdachte over dit geweldsincident verschillen van elkaar. Aangeefster wijst namelijk verdachte als dader aan, maar verdachte ontkent dit en schetst het alternatieve scenario dat een ander, namelijk [naam 1] , de dader moet zijn geweest. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verdachte als dader van dit geweldsincident kan worden aangemerkt. Dat zal zij doen aan de hand van een aantal vaststaande en onafhankelijke aanknopingspunten in het dossier. De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de vroege ochtend van 13 juli 2024 wakker werd. Zij voelde pijn aan haar rug en dat er iets -waarvan zij later zag dat bloed was- langs haar rug naar beneden liep. Zij begon direct hard te schreeuwen, rende naar de deur om de buren te waarschuwen. Ze zag verdachte met een mes en heeft geprobeerd de politie te bellen. Zij wilde wegkomen waarop een worsteling ontstond waarbij zij door verdachte tegen de muur is geduwd. Op enig moment kon zij het mes afpakken waarop zij dit richting het balkon heeft gegooid. Uiteindelijk kon zij samen met haar zoontje de woning uitvluchten en zijn zij door haar [buurvrouw] opgevangen.
De rechtbank constateert dat de verklaring van aangeefster allereerst past bij hetgeen door de politie in de slaapkamer is geconstateerd. Daar werden namelijk bloedvlekken op het laken van het bed aangetroffen en ook bloedstrepen op de muur. Ook past het overig bij aangeefster geconstateerde letsel, waaronder haar schouder die uit de kom was, bij het plaatsvinden van een worsteling. Verder blijkt dat de alarmcentrale van de politie om 7:03 uur die ochtend is gebeld door aangeefster. Er was een enorm geschreeuw te horen en een conflict. Het geschreeuw lijkt zich tussen 7:03 en 7:07 uur eerst naar verder weg en vervolgens weer naar dichterbij te verplaatsen. Het bevestigt dat aangeefster probeerde contact te leggen met de politie, dat zij hard is gaan schreeuwen en dat zij zich gedurende het incident op verschillende plekken in de slaapkamer bevond. Verder past de verklaring van aangeefster bij wat [buurvrouw] heeft gehoord en gezien. De buurvrouw heeft namelijk verklaard dat zij hoorde dat er een ruzie aan de gang was in de woning twee huizen verderop tussen een man en een vrouw in een andere taal dan Nederlands. Gelet op de Syrische nationaliteit van aangeefster en verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen Nederlands spreekt, ligt het voor de hand dat een ruzie tussen hen in de Syrische taal plaatsvindt.
Volgens de buurvrouw stond de balkondeur open en duurde het geschreeuw wel een kwartier. De buurvrouw heeft verder gezien dat er tijdens het geschreeuw iets zilverkleurigs op het balkon naar buiten werd gegooid, waarop kort daarna aangeefster en haar zoontje de woning uitkwamen. Het gesprek van deze buurvrouw met de alarmcentrale vond plaats tussen 7:08 uur en 7:12 uur. De politie is om 7:15 uur ter plaatse en treft verdachte niet aan in de woning. Veertig minuten later, om 7:55 uur, meldt een Arabisch sprekende man -naar later blijkt verdachte- zich bij het politiebureau in [woonplaats] . Tijdens het onderzoek in de woning is er door de politie een groot keukenmes aangetroffen tussen de rand van het balkon en de omheining van het balkon.
Tot slot blijkt uit de verklaring van de buurvrouw dat aangeefster direct tegen haar heeft gezegd dat haar man haar met een mes had gestoken.
Het letsel, de sporen, het tijdsbestek van het aanhoudende geschreeuw totdat aangeefster de woning uitkwam, de gegevens van de meldkamer van de politie en de plaats waar het keukenmes is aangetroffen, passen dan ook bij de verklaring van aangeefster.
Verdachte verklaart dat niet hij zijn vrouw heeft gestoken, maar dat het een ander, namelijk [naam 1] , moet zijn geweest. Verdachte heeft de man zien wegrennen en is hem achterna gerend, maar heeft hem niet te pakken gekregen.
Ten aanzien van de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank allereerst dat hij sterk wisselende en ook tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Onder meer heeft hij eerst verklaard dat hij geen mes heeft vastgehad en later dat hij wel een mes had, maar dat van zijn vrouw heeft afgepakt. Eerst heeft hij gezien dat zij is gestoken, maar later zegt hij dat hij dat niet heeft gezien. Hij heeft ook verklaard dat hij de persoon die hij heeft achtervolgd niet heeft herkend, later dat hij die wel heeft herkend, om op zitting daar weer op terug te komen.
Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij nadat hij wakker werd van het geschreeuw van zijn vrouw niet naar haar toe is gegaan, maar achter een persoon aan is gerend die hij in de tuin zag niet geloofwaardig. Dat geldt ook voor zijn verklaring dat hij op de fiets naar het politiebureau is gegaan om het incident te melden, zonder eerst hulp aan zijn vrouw te bieden die naar zijn zeggen onder het bloed zat. Die verklaring wordt, anders dan die van aangeefster, ook niet ondersteund door het overige bewijs in het dossier.
Verdachte heeft onder meer - uiteindelijk - verklaard dat tussen hem en aangeefster pas een worsteling zou zijn ontstaan nadat hij terug kwam van de achtervolging. Deze worsteling ontstond vanwege het mes dat aangeefster vast zou hebben en wat hij van haar heeft afgepakt en in de slaapkamer op de grond heeft gegooid. Die ruzie zou maar een paar seconden hebben geduurd. Verdachte zou direct op de fiets naar het politiebureau in [woonplaats] zijn gegaan, wat naar zijn zeggen dichtbij was. De rechtbank stelt vast dat dit inderdaad niet ver van weg is, volgens Google Maps tien minuten fietsen vanaf de woning. Dat er 40 minuten zit tussen het moment dat de politie de woning leeg aantreft en het tijdstip dat verdachte zich bij het politiebureau meldt, strookt dan ook niet met verdachte zijn verklaring dat hij met de fiets gelijk naar de politie is gegaan.
Nu de verklaring van verdachte niet door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund en bovendien inconsistent en ongeloofwaardig is, schuift de rechtbank deze verklaring terzijde. Dit leidt tot de conclusie dat het verdachte is geweest die aangeefster met een mes heeft gestoken terwijl zij op bed lag te slapen.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen noodzaak de voorwaardelijk geformuleerde onderzoekswensen, die moeten dienen ter nadere onderbouwing van het alternatieve scenario, toe te wijzen.
Kwalificatie
Vol opzet
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment dat hij aangeefster in haar rug stak vol opzet had op de dood van aangeefster. Verdachte heeft de handeling ontkend zodat uit zijn verklaring niet is af te leiden wat zijn bedoeling op het moment van het steken was. Uit de verwonding die minder dan 1 centimeter diep was, is die intentie ook niet af te leiden. Het dossier biedt, anders dan dat aangeefster verklaart dat zij sliep, geen informatie over de precieze situatie op het moment van het steken. Uit de gedraging zelf kan niet worden afgeleid dat deze niet anders kan worden opgevat dan gericht op het doden van aangeefster. De omstandigheden op tijdstippen gelegen voor en na het steken: dat de zoon voor verdachte heeft gewaarschuwd omdat zijn vader niet zichzelf zou zijn en de -niet door andere bewijsmiddelen ondersteunde- verklaring van aangeefster dat verdachte tijdens de latere worsteling, zou hebben geroepen ‘ik wil je nu vermoorden’ leveren naar het oordeel van de rechtbank hoogstens een vermoeden maar niet bewijs voor vol opzet op de dood van aangeefster op het moment van het steken.
Voorwaardelijk opzet
Evenmin kan voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster worden vastgesteld. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregels) op het overlijden van aangeefster in deze situatie heeft bestaan. Weliswaar dient het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet afhankelijk te worden gesteld van de aard van het gevolg, maar wel is voor de beoordeling van die kans noodzakelijk dat informatie beschikbaar is over de aard en de intensiteit van de toegebrachte steek. De rechtbank stelt vast dat aangeefster een wond van 1,5 centimeter lang en nog geen centimeter diep ter hoogte van th9 oftewel ruggenwervel 9 heeft opgelopen. Het dossier bevat geen medische informatie over de mogelijke gevolgen van een steek op voornoemde plaats en evenmin met welke kracht er door verdachte zou zijn gestoken. Over of er door een dikke deken en een dik shirt heen is gestoken, zoals aangeefster heeft verklaard, biedt het dossier verder geen uitsluitsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gekomen. Het reeds hiervoor aangehaalde letsel van aangeefster kan namelijk niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling worden bewezen. Verdachte heeft immers eenmaal met een groot keukenmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter in de rug van aangeefster gestoken terwijl zij lag te slapen. Door op deze wijze en onder deze omstandigheden te handelen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.