ECLI:NL:RBZWB:2025:707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/424789 / FA RK 24-3328
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling, informatieregeling en kinderalimentatie in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een zorgregeling, informatieregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. E.A.G. van Acker, verzoekt om een omgangsregeling waarbij [minderjarige] alternerend bij beide ouders verblijft, en een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van € 799,- per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. de Houck, verzet zich tegen de verzoeken van de man en vraagt om een maandelijkse bijdrage van € 799,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige], die bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man eenmaal per week contact heeft met [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgangsregeling onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgang tussen de man en [minderjarige] moet worden uitgebreid, maar dat dit onder regie van de GI moet gebeuren. De rechtbank heeft ook de informatieregeling bevestigd, waarbij de vrouw wekelijks informatie over [minderjarige] moet verstrekken aan de man. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 853,- per maand, en na toepassing van een zorgkorting is de bijdrage van de man vastgesteld op € 794,- per maand, met een toekomstige indexering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/424789 / FA RK 24-3328
datum uitspraak: 29 januari 2025
beschikking over vaststelling zorgregeling, informatieregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker in Sint-Jansteen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024, hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 12 juli 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 24 oktober 2024 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 7 november 2024 ontvangen verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- de brief van mr. Van Acker van 15 november 2024, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 19 november 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger van de GI en een vertegenwoordiger namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2024 is een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld die inhoudt dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende een keer week één uur, waarbij het contact tussen hen plaatsvindt onder begeleiding van [ambulante begeleiding] .
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 oktober 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 oktober 2024 en tot 25 oktober 2025.

3.De verzoeken en de standpunten

3.1
De man verzoekt:
- te bepalen dat de minderjarige dochter van partijen, op basis van een opbouwregeling, uiteindelijk alternerend een week bij elke ouder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feest- en bijzondere dagen bij de man zal verblijven dan wel een regeling zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te bepalen dat de ouder waar de minderjarige op dat moment verblijft, haar op de wisselmomenten naar de andere ouder zal brengen;
- een informatie- en consultatieregeling vast te stellen welke de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
De vrouw verzoekt zelfstandig om de man te veroordelen om maandelijks met ingang vanaf datum indiening verzoekschrift, en voor wat betreft de toekomstige termijnen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] , een bedrag van € 799,- per maand.
3.4
De man voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw omtrent vaststelling van de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.5
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Partijen hebben een relatie met elkaar gehad uit welke relatie [minderjarige] is geboren. Begin juni 2024 gaf de vrouw aan tijd voor zichzelf nodig te hebben. Zij is toen op een onbekend adres gaan verblijven samen met [minderjarige] . De man heeft meerdere keren verzocht om contact. Na het laatste contact op 8 juni 2024 heeft er een hele tijd geen contact plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . Inmiddels vindt er wekelijks een uur omgang tussen de man en [minderjarige] plaats, begeleid door [ambulante begeleiding] . Dit verloopt goed. De man wil graag meer omgang met [minderjarige] . En ook dat de omgang op termijn onbegeleid kan plaatsvinden. Om die reden verzoekt de man vaststelling van een omgangsregeling, op basis van een opbouwregeling, uiteindelijk alternerend een week bij elke ouder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feest- en bijzondere dagen bij de man zal verblijven dan wel een regeling zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Het is prima dat de GI regie moet nemen bij de opbouw maar dan moet er wel een kader worden geschetst. Anders is de man bang dat de omgang te langzaam wordt opgebouwd. Ook verzoekt de man vaststelling van een informatieregeling. Tot voor kort ontving de man weinig informatie van de vrouw over [minderjarige] . Momenteel gaat dat beter. Hij ontvangt ook foto’s van [minderjarige] via [ambulante begeleiding] . De man ontvangt nu wel voldoende informatie over [minderjarige] . Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie voert de man aan dat de door de vrouw berekende behoefte van [minderjarige] niet juist is. Tijdens de relatie van partijen droeg de man ook de kosten van de verzorging en opvoeding van [naam 2] , de andere dochter van de vrouw. Daar moet bij het netto besteedbaar gezinsinkomen en bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige] ook rekening mee worden gehouden. De man voert geen verweer tegen de door de vrouw berekende draagkracht van partijen.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Tijdens de zwangerschap en na de geboorte van [minderjarige] is de man fysiek gewelddadig geweest richting de vrouw. De vrouw verblijft met [minderjarige] op een geheime plek. Uit een eerdere relatie heeft de vrouw nog een dochter: [naam 2] . Zij verblijft op vrijwillige basis sinds eind 2023 in een gezinshuis. Er is veel hulpverlening betrokken zoals [kindcentrum] , Veilig Thuis en casusregie van [hulpverlening] . Sinds eind juli is er wekelijks onder begeleiding van [naam 1] van [ambulante begeleiding] omgang tussen de man en [minderjarige] . Het is aan de GI om te kijken naar een passende regeling voor [minderjarige] . Onder regie van de GI moet gekeken worden naar een mogelijke uitbreiding van de omgang. De door de man verzochte omgangsregeling van week om week is niet in het belang van [minderjarige] . Voor de verzochte informatieregeling verzoekt de vrouw aansluiting te zoeken bij de uitspraak van 9 oktober 2024 in het kader van de provisionele voorziening. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 799,- per maand.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de Raad zich kan voorstellen dat de (opbouw van de) omgang in handen van de GI wordt gelegd en dat daarbij het kader waarbinnen naartoe moet worden gewerkt duidelijk is. Tegelijkertijd is het lastig om te bezien wat het kader moet zijn en waar er naartoe gewerkt moet worden omdat er geen zicht is op de situatie. De Raad vindt het nu nog te vroeg om hier in te adviseren. De Raad is van mening dat de GI meer tijd moet krijgen om zich over de omgang uit te laten zodat daarna een kader kan worden gevormd waarbinnen de omgang kan worden opgebouwd. De Raad adviseert de beslissing op het verzoek van de man omtrent de omgang voor korte duur aan te houden zodat de GI zich kan uitlaten over de (opbouw van de) omgang. Er moet vanuit de GI ook zicht komen op de reactie van [minderjarige] na de bezoeken en de interactie tussen de vrouw en [minderjarige] .
4.4
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de GI meer zicht wil krijgen op de omgang tussen de man en [minderjarige] . De GI heeft echter te maken met diverse wachtlijsten. De GI begrijpt dat de omgang van [minderjarige] sneller moet worden opgebouwd, maar vindt dat daarbij het tempo van [minderjarige] leidend moet zijn. De huidige omgangsbegeleider bij [ambulante begeleiding] is niet direct inzetbaar voor extra begeleiding van de omgang. Desnoods moet de GI kijken naar een eventuele andere zorgaanbieder die kan worden ingezet. De GI weet niet hoe lang het duurt voordat er meer zicht is of en zo ja op welke wijze de omgang kan worden uitgebreid.
Inhoudelijke beoordeling
Zorgregeling
4.5
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.6
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.7
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gebleken is dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de zorgregeling. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek omtrent de zorgregeling.
4.8
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2024 is een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld die inhoudt dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende één keer week één uur, waarbij het contact tussen hen plaatsvindt onder begeleiding van [ambulante begeleiding] . In voornoemde beschikking is bepaald dat deze omgang wordt uitgebreid naar twee keer in de week begeleid onder regie van de hulpverlening. Momenteel vindt er nog steeds eenmaal per week begeleid contact plaats tussen de man en [minderjarige] . Dit contact verloopt goed. De rechtbank vindt het van belang dat deze omgang wordt gecontinueerd maar dat de omgang tussen de man en [minderjarige] wel moet worden uitgebreid. Hierbij is het van belang dat de GI zicht blijft houden op wat [minderjarige] aan kan in het contact met de man. Het is aan de GI om de omgang te monitoren en de mogelijkheden tot uitbreiding te onderzoeken, waarbij valt te denken aan uitbreiding van de omgang in uren maar ook het toewerken naar onbegeleide omgang. De rechtbank zal dan ook een zorgregeling vastleggen die inhoudt dat er wekelijks voor de duur van een uur begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt, maar waarbij onder regie van de GI moet worden toegewerkt naar uitbreiding van de omgang naar twee keer in de week en naar onbegeleide omgang. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
Informatieregeling
4.9
In artikel 1:377b BW staat dat de ouder met gezag over een kind informatie moet geven aan de ouder zonder gezag over het kind over hoe het met het kind gaat. Het gaat om informatie over belangrijke zaken over de persoon en het vermogen van het kind. Ook moet de ouder die het gezag over een kind heeft de ouder die geen gezag heeft, raadplegen bij beslissingen die hij of zij over het kind neemt. Dat kan ook met de hulp van een tussenpersoon. De rechtbank kan op verzoek van een ouder over dit onderwerp een regeling vaststellen.
4.1
Partijen zijn in de eerdere procedure omtrent de door de man verzochte provisionele voorziening overeengekomen dat de vrouw minimaal één keer per week een mail met foto’s van [minderjarige] naar een medewerkster van [ambulante begeleiding] zal sturen, zodat die medewerkster de van de vrouw ontvangen mail kan doorsturen naar de man. Deze tussen partijen gemaakte afspraak is ook in de overwegingen van de beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2024 vastgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze regeling inmiddels goed loopt. De rechtbank zal deze informatieregeling dan ook vastleggen.
Kinderalimentatie
4.11
De vrouw verzoekt om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat de man de financiële draagkracht heeft deze te voldoen. De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte bijdrage. Hij voert verweer tegen het door de vrouw berekende netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor het vaststellen van de behoefte. Ook stelt de man dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van opvoeding en verzorging gelijkelijk verdeeld dient te worden over twee kinderen, waardoor de behoefte van [minderjarige] lager moet worden vastgesteld.
Behoefte
4.12
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.13
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat voor de bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in 2023, zijnde het laatste volledige jaar voor het uiteengaan.
4.14
Tussen partijen staat vast dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw in 2023 € 4.568,- bedroeg. Ook staat tussen partijen vast dat het netto besteedbaar inkomen van de man in 2023 € 1.266,- bedroeg. Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan op € 5.834,- per maand.
4.15
De rechtbank zal geen rekening houden met aanspraak op kindgebonden budget nu geen van partijen heeft gesteld dat er tijdens hun samenleven recht was op kindgebonden budget en hiermee in de berekeningen van partijen ook geen rekening is gehouden.
Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving van € 5.834,- per maand, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert volgens de ‘Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ een behoefte van de minderjarige op van € 853,- per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte momenteel € 965,- per maand.
4.16
De man heeft gesteld dat hij gedurende het samenleven van partijen ook heeft bijgedragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [naam 2] , het andere kind van de vrouw. De man beschouwde haar min of meer als zijn eigen dochter en hij droeg, hoewel hij daartoe niet gehouden was, bij in haar kosten. De man stelt zich dan ook op het standpunt dat het Eigen aandeel conform de tabellen gelijkelijk verdeeld moet worden over twee kinderen.
4.17
De vrouw heeft deze stelling van de man betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [naam 2] in december 2023 uit huis is gegaan en dat [minderjarige] in [geboortedag] 2024 is geboren. Er is volgens de vrouw geen moment geweest dat de twee kinderen samen in huis zijn geweest. De vrouw betwist daarnaast dat de man bijdraagt in de kosten van de verzorging en opvoeding van [naam 2] . De vrouw betaalt alle kosten voor [naam 2] .
4.18
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank kan niet beoordelen of de man (onverplicht) kosten voor [naam 2] heeft betaald toen zij nog thuis woonde. Evenmin of hij kosten van [naam 2] heeft betaald nadat zij uit huis is gegaan. Vast staat in elk geval dat [naam 2] en [minderjarige] niet tegelijkertijd samen bij de man en de vrouw hebben gewoond. Het had op de weg van de man gelegen om zijn stelling dat hij bijdraagt in de kosten van de verzorging en opvoeding van [naam 2] terwijl zij feitelijk – eerst vrijwillig, nu gedwongen - niet thuis woont, met bewijsstukken te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Voor de rechtbank staat dan ook niet vast dat de man eveneens een bijdrage betaalt in de kosten van de verzorging en opvoeding van [naam 2] . De rechtbank zal voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige] dan ook geen rekening houden met een eventuele door de man te betalen bijdrage voor [naam 2] . Dit leidt ertoe dat de behoefte van [minderjarige] € 853,- per maand bedraagt.
Aandeel in de kosten van de kinderen
4.19
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van [minderjarige] tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van [minderjarige] tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.065,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
4.2
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van [minderjarige] becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.21
Tussen partijen staat vast dat het NBI van de vrouw na het uiteengaan in 2024 € 1.790,- per maand bedroeg. De rechtbank gaat uit van de gegevens die de vrouw bij haar verweerschrift heeft overgelegd, nu de man die gegevens niet heeft weersproken. De draagkracht van de vrouw is dan volgens de tabel € 50,- per maand. Deze draagkracht dient te worden verdeeld over twee kinderen, te weten [naam 2] en [minderjarige] .
4.22
Tussen partijen staat vast dat het NBI van de man na het uiteengaan in 2024 € 4.568,- per maand bedroeg. De rechtbank gaat uit van de gegevens die de vrouw bij haar verweerschrift heeft overgelegd, nu de man die gegevens niet heeft weersproken. De draagkracht van de man bedraagt op grond van de formule dan € 1.350,- per maand.
4.23
De verdeling van de kosten van [minderjarige] over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige] , oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.350,- / € 1.375,- x € 853,- = € 837,-;
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 25,- / € 1.375,- x € 853,- = € 15,51.
4.24
Vergelijking van voormelde berekende draagkracht van de onderhoudsplichtigen brengt mee dat de man met een deel van 98% (€ 837,- per maand) en de vrouw met een deel van 0,02% (€ 15,51 per maand) moet bijdragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van [minderjarige] .
Zorgkorting
4.25
Partijen zijn het eens over toepassing van een zorgkorting van 5%. Nu de behoefte van [minderjarige] € 853,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 43,-.
4.26
Het aandeel van de man (€ 837,= per maand) wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 794,- per maand.
4.27
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vaststelling op € 794,- per maand. Inclusief de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage per 1 januari 2025 € 845,61 per maand.
Aanhechten berekeningen
4.28
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gescand exemplaar van deze berekening is als bijlage aan deze beschikking toegevoegd en maakt daarvan deel uit.
Ingangsdatum
4.29
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van de bijdrage laten ingaan op 24 oktober 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoek, nu de man vanaf dat moment rekening kon houden met de vaststelling van een bijdrage.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar éénmaal per week één uur, waarbij het contact tussen hen plaatsvindt onder begeleiding van [ambulante begeleiding] , dan wel een andere hulpverlenende instantie, en waarbij onder regie van de GI moet worden toegewerkt – voorzover dit voor [minderjarige] mogelijk is - naar uitbreiding van de omgang naar twee keer in de week en, indien mogelijk, naar onbegeleide omgang een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 4.8;
5.2
bepaalt dat de vrouw minimaal één keer per week een mail met foto’s van [minderjarige] naar een medewerkster van [ambulante begeleiding] stuurt, zodat die medewerkster de van de vrouw ontvangen mail kan doorsturen naar de man;
5.3
bepaalt dat de man met ingang van 24 oktober 2024 voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 794,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 845,61 per maand;
5.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.