In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een zorgregeling, informatieregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. E.A.G. van Acker, verzoekt om een omgangsregeling waarbij [minderjarige] alternerend bij beide ouders verblijft, en een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van € 799,- per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. de Houck, verzet zich tegen de verzoeken van de man en vraagt om een maandelijkse bijdrage van € 799,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige], die bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man eenmaal per week contact heeft met [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgangsregeling onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgang tussen de man en [minderjarige] moet worden uitgebreid, maar dat dit onder regie van de GI moet gebeuren. De rechtbank heeft ook de informatieregeling bevestigd, waarbij de vrouw wekelijks informatie over [minderjarige] moet verstrekken aan de man. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 853,- per maand, en na toepassing van een zorgkorting is de bijdrage van de man vastgesteld op € 794,- per maand, met een toekomstige indexering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.