ECLI:NL:RBZWB:2025:7034
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verzuimboete inkomstenbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzuimboete van € 385 die aan de belanghebbende was opgelegd voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022. De inspecteur had de belanghebbende eerder uitgenodigd om aangifte te doen en had hem ook aangemaand, maar de aangifte werd pas op 31 augustus 2023 ingediend, na het verstrijken van de gestelde termijn.
De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur terecht de verzuimboete had opgelegd. De rechtbank constateerde dat de belanghebbende niet had betwist dat hij was uitgenodigd en aangemaand door de inspecteur. Ook was vastgesteld dat de aangifte niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De rechtbank legde uit dat de inspecteur een verzuimboete kan opleggen wanneer een belastingplichtige niet tijdig aangifte doet. De hoogte van de boete is vastgesteld op € 385, wat overeenkomt met zeven procent van het wettelijk maximum.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas), aangezien hij enkel persoonlijke omstandigheden en vakanties had aangevoerd als redenen voor de late indiening. De rechtbank concludeerde dat de verzuimboete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor matiging van de boete. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en hij kreeg het griffierecht niet terug. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.