ECLI:NL:RBZWB:2025:7025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
02-315029-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag in Breda

Op 17 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 143.460,00. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F. van Peski, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over het geldbedrag, dat in een Ikea-tas in de kofferbak van een auto was aangetroffen. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij wist van de aanwezigheid van het geld, oordeelde de rechtbank dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. De verdachte had de tas gezien, maar beweerde geen wetenschap te hebben van de inhoud. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat een derde een tas met zo'n groot geldbedrag onbeheerd in de kofferbak zou achterlaten.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag en de tas, verbeurd verklaard werden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-315029-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in [locatie],
raadsman mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. F. van Peski en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte € 143.460,00 heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft een niet verifieerbare en ongeloofwaardige verklaring afgelegd over het geld dat in een Ikea shopper is aangetroffen in de kofferbak van een door hem bestuurde auto. Daarom kan op basis van de zes-stappentoetsing geconcludeerd worden dat het geld afkomstig is van enig misdrijf. Als bestuurder heeft verdachte moeten weten wat hij vervoerde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het geld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Op 28 augustus 2024 heeft de politie in de kofferbak van de door verdachte bestuurde auto, bovenop andere spullen, een blauwe Ikea-tas aangetroffen. De hengsels van de tas waren aan elkaar geknoopt en in de tas zaten meerdere gesealde pakketten met 1 of 2 stapels biljetten: in totaal € 143.550,00.
Witwassen vraag 1: is het geld afkomstig van enig misdrijf?
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting kan geen verband worden gelegd met een bepaald misdrijf waaruit het grote geldbedrag afkomstig zou zijn. Dan kan tot een bewezenverklaring van witwassen gekomen worden als het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden
niet anders kan zijndan dat dat geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Hierbij is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van de aanwezigheid van het geld en hij dus ook geen verklaring heeft afgelegd met de strekking dat het geld een legale herkomst zou hebben. Verder stelt de rechtbank vast dat zich sinds de inbeslagname van het grote geldbedrag niemand heeft gemeld als rechtmatige eigenaar. Gelet daarop en op de hoeveelheid, de wijze van verpakking en de plaats van aantreffen van het geld, kan naar het oordeel van de rechtbank een criminele herkomst als
enige aanvaardbare verklaringgelden. Dat heeft de verdediging, door alleen naar het gebrek aan wetenschap te wijzen, ook niet weersproken. Een criminele herkomst is in dit geval echter niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte dat geld heeft witgewassen. Het is immers aangetroffen in de kofferbak van een auto die niet van hem is.
Witwassen vraag 2: heeft verdachte het criminele geld voorhanden gehad?
Voor het strafbare voorhanden hebben (witwassen) van het criminele geld is allereerst vereist dat verdachte feitelijke zeggenschap had over (de Ikea-tas met) het geldbedrag. Dat had verdachte als bestuurder en sleutelhouder van de auto en is evenmin door de verdediging weersproken. Daarnaast is echter vereist dat verdachte het geldbedrag opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp (in deze het geldbedrag). Daarbij hoeft die bewustheid zich niet uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder de omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij de blauwe Ikea-tas had gezien, maar de verdediging heeft bepleit dat hij geen wetenschap had van de inhoud van de tas, zoals verdachte zelf bij de politie en op zitting heeft verklaard. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde om de volgende redenen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de auto had geleend van een kennis die hij kende uit een café in [woonplaats]. Hij was met de auto van [woonplaats] naar België gereden en terug. Hij had de tas wel gezien, maar niet dat er geld in zat. Hij wist niet van wie het geld is en dacht ook niet dat het geld is van de eigenaar van de auto. Verdiepende vragen over het gebruik van de auto en zijn rit die dag heeft hij bij de politie niet willen beantwoorden. Verder is van belang dat er op 28 augustus 2024 niet alleen een telefoon in een heuptasje van verdachte is aangetroffen en in beslag genomen, maar ook een telefoon in het middenconsole. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niet de gebruiker was van die laatste telefoon en dat die om dezelfde reden in de auto lag als het geld dat niet van hem was.
Over die telefoon in het middenconsole heeft de verdachte op zitting echter verklaard dat die wel van hem is. Dat sluit aan bij in die telefoon gevonden berichten waarin de gebruiker van de telefoon wordt aangesproken als “[bijnaam]”: de niet veel voorkomende voornaam van verdachte. Daarnaast is in een video op die telefoon te zien dat een blok wordt opengesneden, waarbij op de glimmende achtergrond verdachte wordt herkend als degene die het blok opensnijdt. Verdachte heeft bij de politie zijn ontkenning van betrokkenheid bij die telefoon gekoppeld aan ontkenning van betrokkenheid bij de Ikea-tas. Dat de eerste ontkenning gelogen blijkt te zijn, raakt dat naar het oordeel van de rechtbank ook de geloofwaardigheid van zijn ontkenning van betrokkenheid bij de Ikea-tas en (dus) van zijn wetenschap van de inhoud.
Bovendien heeft verdachte ook op een ander punt niet consistent verklaard in zijn veel uitgebreidere verklaring op zitting. Hij heeft daar verklaard dat hij die dag is gebeld door een vriend (hierna: [naam 1]) die hem vroeg of hij hem, [naam 1], naar België wilde brengen, waar [naam 1] een paar dagen zou verblijven. Dat wilde verdachte wel, maar hij had geen auto, waarop [naam 1] met het idee kwam om de auto van ene [naam 2] te gebruiken. Dat was een bekende van [naam 1] die verdachte ook kent. Verdachte is naar [naam 1] gegaan, waar de auto van [naam 2] al stond. Toen [naam 1] zijn tas in de kofferbak legde, zag verdachte daar de blauwe Ikea-tas.
Een wezenlijk verschil met zijn politieverklaring is dat verdachte daarin zelf de auto had geleend van een kennis. Verdachte heeft ook niet uit kunnen leggen waarom hij het andersluidende en uitgebreidere zittingsverhaal niet bij de politie heeft verteld. Bovendien heeft hij op zitting geweigerd de identiteit van [naam 1] te onthullen, terwijl die volgens hem niets met de blauwe Ikea-tas te maken heeft, en het zittingsverhaal van verdachte dus eenvoudig zou moeten kunnen bevestigen. De rechtbank vindt het verder ongeloofwaardig dat een derde een niet afgesloten tas met zo’n groot geldbedrag voor het grijpen in de kofferbak laat liggen van een auto die de derde uitleent aan een ander om met die auto een rit van [locatie] naar België en terug te (laten) maken.
Tot slot heeft verdachte op zitting verklaard dat hij bij terugkomst in [locatie] de autosleutel in de brievenbus van de woning van [naam 1] zou doen. Dat is op zijn minst vreemd, omdat [naam 1] een paar dagen in België zou blijven en de auto van [naam 2] zou zijn, die verdachte ook kende.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan het niet anders dan dat verdachte wist van de inhoud van de tas. Daarom kan het witwassen bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 augustus 2024 te Breda een geldbedrag van ongeveer in totaal 143.460,- Euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is op 14 april 2025 door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Tijdens de behandeling van die strafzaak heeft de rechtbank Overijssel de onderhavige verdenking ook besproken en in ogenschouw genomen. De onderhavige zaak had ook op die zitting behandeld moeten worden en niet apart nu nog. Wanneer de zaken gezamenlijk waren behandeld dan had onderhavig feit voor de strafmaat geen gewicht in de schaal gelegd. Gelet daarop dient aan verdachte voor deze zaak een gevangenisstraf te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest: één dag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 28 augustus 2024 ruim € 143.000,00 aan crimineel geld vervoerd. De rechtbank gaat er niet vanuit dat het geld aan verdachte zelf toebehoorde, maar dat doet aan de strafwaardigheid niet af. Crimineel geld wordt veelal geïnvesteerd in nieuwe criminele activiteiten of komt door andere witwashandelingen in de bovenwereld terecht. Daarmee wordt aan criminelen een ogenschijnlijk legale status en welvaart geboden. Het vormt een aantasting van de legale economie en ondermijnt het legale handelsverkeer.
Bij een witwasbedrag tussen € 125.00,00 en € 250.000,00 is het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het voordeel van verdachte aantoonbaar rekening moet worden gehouden met het vonnis van de rechtbank Overijssel van 15 april van dit jaar. Voor die zaak zat verdachte ook ten tijde van de Bredase zitting nog steeds in voorarrest, omdat dat vonnis wegens ingesteld hoger beroep nog niet onherroepelijk is. Dat doet niet af aan de wettelijke verplichting van deze rechtbank om rekening te houden met de door de rechtbank Overijssel opgelegde gevangenisstraf van zes jaar. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de rechtbank Overijssel niet dezelfde straf had gekregen wanneer dit witwasfeit van 28 augustus 2024 door haar was meegenomen. Die straf is gebaseerd op overtredingen van de Opiumwet met als jongste pleegdatum 24 januari 2024. Dit zijn andersoortige feiten dan het witwasfeit uit deze zaak en het witwasfeit is (ruim) acht maanden later gepleegd. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen en de tas vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Het strafbare feit is met deze voorwerpen begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-
verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
* 1 STK tas (omschrijving: PL2000-2024220340-G2764782);
* 143.460,00 euro (omschrijving: PL2000-2024220340-G2764729);
* 10,00 euro (omschrijving: PL2000-2024220340-G2765023);
* 80,00 euro (omschrijving: PL2000-2024220340-G2764797).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. M.E.I. Beudeker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 28 augustus 2024, te Breda (van) een geldbedrag van ongeveer in totaal 143.460 Euro, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
(art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht).