ECLI:NL:RBZWB:2025:6987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/7171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een aanbouw in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een aanbouw en het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan beoordeeld. De omgevingsvergunning was aangevraagd om een aanbouw te legaliseren. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht heeft verleend, omdat de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, kreeg geen gelijk en zijn beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de aanbouw de maximale goothoogte overschrijdt, maar dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en de vergunning mocht verlenen. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging door het college correct is uitgevoerd en dat er geen sprake is van strijd met de beleidsregels. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], uit [plaats], vergunninghouder
(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Samenvatting

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak aan de hand van een aantal beroepsgronden het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”. De omgevingsvergunning was aangevraagd om een aanbouw te legaliseren.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Het college mocht tot het standpunt gekomen dat de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 19 december 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” om een bestaand bouwwerk, de aanbouw, op het [adres 1] te legaliseren.
2.1.
Het college heeft op 29 februari 2024 de omgevingsvergunning verleend (het primaire besluit).
2.2.
Eiser, wonend op het [adres 2], heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij besluit van 10 september 2024 heeft het college het bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwaarschriften- en klachtencommissie, ontvankelijk en gegrond verklaard (het bestreden besluit). Het primaire besluit is niet herroepen. Het college heeft enkel het primaire besluit aangevuld door ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” te verlenen.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
Vergunninghouder heeft hierop gereageerd.
2.6.
Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Eiser was hierbij niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens het college waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Ook vergunninghouder en zijn gemachtigde hebben de zitting bijgewoond.

Beoordeling door de rechtbank

Beroepsgronden
3. De aanbouw van vergunninghouder is volgens eiser na het verlagen van de scheidingsmuur nog altijd in strijd met het bestemmingsplan. De aanbouw overschrijdt namelijk nog steeds de maximale goothoogte die het bestemmingsplan toelaat. Daarnaast is de aanbouw niet conform de ingediende tekeningen gebouwd.
3.1.
Verder voert eiser aan dat de aanbouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De woning van vergunninghouder inclusief de aanbouw is het allereerste bouwsel op de hele dijk dat zo groot, diep en hoog is gebouwd. Precedentwerking is ongewenst. Ook verzet artikel 2, aanhef en onder g, van de “Vijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan” (de beleidsregels) zich tegen de aanbouw omdat zijn belangen, waaronder zijn recht op privacy, niet zijn meegewogen.
Omvang van het geding
4. Het is niet in geschil dat de aanbouw de maximale goothoogte die het bestemmingsplan toelaat overschrijdt en dus in strijd is met het bestemmingsplan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college desondanks de omgevingsvergunning mocht verlenen, omdat hij vindt dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Zoals op zitting besproken, valt de vraag of vergunninghouder conform de omgevingsvergunning heeft gebouwd buiten de omvang van dit geding.
Wettelijk kader
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in deze zaak ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.1.
Op het perceel [adres 1] is het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom [plaats]’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Uit dit bestemmingsplan volgt dat op het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ ligt. Op zitting is bevestigd dat dit tussen partijen niet ter discussie staat.
Is de aanbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
6. Zoals hiervoor al is vastgesteld is niet in geschil dat de aanbouw in strijd is met het bestemmingsplan omdat de aanbouw de maximaal toegelaten goothoogte voor bijbehorende bouwwerken overschrijdt. Om de aanbouw alsnog te legaliseren heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
6.1.
In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo staat dat een dergelijke omgevingsvergunning slechts kan worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Niet betwist wordt dat de aanbouw past binnen de bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. [1] Wel verschillen partijen van mening over de vraag of de aanbouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.2.
Het college komt bij de beslissing of een activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening beleidsruimte toe, wat inhoudt dat het college een belangenafweging moet maken. Dit betekent dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt alleen aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
6.3.
Het college heeft zijn beleidsruimte ingevuld met de beleidsregels. Volgens eiser verzet artikel 2, aanhef en onder g, van de beleidsregels zich tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Eiser betoogt namelijk dat, doordat er niet volgens de tekening is gebouwd, het nieuwe dak niet aansluit op de bestaande dakgoten en de oude dakrand. Hierdoor blijft er een ‘restje’ dakrand van 20 centimeter over en blijft ook de regenpijp achter op een plek die niet meer bereikbaar is vanaf het erf van vergunninghouder. Een eventuele uitbreiding van de woning van eiser kan nu niet meer aansluiten. De wand van vergunninghouder staat circa 20 centimeter naar binnen in zijn eigen tuin. De regenpijp van vergunninghouder moest zodoende maar achterblijven op het ‘reststuk’ van zijn voormalige achtergevel, aan de kant van het erf van eiser. Het plan van eiser om zijn achtergevel te restaureren en een serre te plaatsen is met de legalisering praktisch onmogelijk geworden. Er ontstaat een tussenruimte van minder dan één meter breed, met onvoldoende ruimte voor onderhoud.
6.4.
Uit artikel 2, aanhef en onder g, van de beleidsregels volgt dat het college in het algemeen géén omgevingsvergunning verleent waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in de gevallen die in de artikelen 3 tot en met 10 van de beleidsregels zijn verwoord, indien het afwijken tot gevolg heeft dat tussen het bouwwerk waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing een tussenruimte ontstaat die minder dan 1,00 meter breed is, tenzij voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat op het moment dat het college het primaire besluit heeft genomen zich een situatie voordeed als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de beleidsregels. Eiser heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft daarom niet in strijd met de beleidsregels gehandeld.
6.6.
Volgens eiser heeft het college in zijn belangenafweging bij het bepalen of strijd is met een goede ruimtelijke ordening, niet genoeg rekening gehouden met zijn belangen. Er is geen rekening gehouden met zijn recht op privacy en niet met het feit dat de woning van vergunninghouder inclusief de aanbouw, het allereerste bouwsel op de hele dijk is dat zo groot, diep en hoog gebouwd is. De aanbouw is niet ruimtelijk inpasbaar.
6.7.
Onder het kopje ‘belangenafweging’ in het bestreden besluit heeft het college aangegeven zowel het belang van vergunninghouder als van eiser te hebben meegewogen. Het belang van vergunninghouder bij het vergroten van zijn woning is volgens het college om het wooncomfort te verhogen en de woning levensloopbestendig uit te voeren. Het belang van eiser is om niet geconfronteerd te worden met een hoog gebouw grenzend aan zijn achtertuin, van waaruit zicht mogelijk is in zijn tuin. Het college heeft overwogen dat de uitbreiding niet tot schaduw en extra vernatting in de achtertuin van eiser leidt. In het kader van het gebrek aan privacy, waar eiser over klaagt, stelt het college dat in de bebouwde omgeving waar woningen dicht tegen elkaar staan geen sprake is van absolute privacy in een achtertuin. Verder acht het college hierbij van belang dat de uitbreiding van de woning bedoeld is als slaapkamer waar overdag niet voortdurend wordt verbleven en dat vergunninghouder inmiddels aan zijn kant van de tuinmuur struiken heeft geplant die over enige tijd het zicht zullen wegnemen. Daarnaast zijn de ramen van de slaapkamer niet in strijd met de eisen uit artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Bovendien had bestemmingsplanmatig ook een bijbehorend bouwwerk gebouwd mogen worden met een bouwhoogte van vijf meter [3] , voorzien van een lessenaarsdak waarvan de hoogste zijde direct grenst aan de achtertuin van eiser. Hiermee heeft het college willen aangeven dat in die situatie zich dan ook een hoge muur op de erfgrens zou bevinden. Op zitting heeft het college aangegeven dat geen rekening gehouden kan worden met toekomstige bouwbelangen, zeker nu eiser nog geen concrete bouwplannen heeft.
6.8.
Het college concludeert dat de omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” weliswaar negatieve gevolgen voor de tuinbeleving van eiser met zich brengt, maar dat deze niet zodanig onevenredig zijn dat planologische medewerking aan de uitbreiding zou moeten worden onthouden. Volgens het college is niet gebleken dat de aanbouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Uit de belangenafweging blijkt dat het college de belangen van eiser voldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken en heeft meegewogen. Hierbij heeft het college terecht geen rekening gehouden met de niet concrete, toekomstige bouwplannen van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” mocht verlenen. Daarmee is ook de omgevingsvergunning voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” terecht verleend. Het beroep van eiser hiertegen is dus ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 16 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II van het Bor.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3839.
3.Artikel 10.2.3, onder a, van het bestemmingsplan.