ECLI:NL:RBZWB:2025:6971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
02-043852-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en aanranding van een kind jonger dan 12 jaar, die aan de zorg van de schuldige was toevertrouwd

Op 17 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding van een kind jonger dan 12 jaar. De verdachte, geboren in 1980, was ten tijde van de feiten de partner van de moeder van het slachtoffer en had de zorg over het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 februari 2025 seksuele handelingen heeft verricht bij het kind, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De zaak werd behandeld op de zitting van 3 oktober 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder verklaringen van het slachtoffer en DNA-onderzoek, om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met een contact- en locatieverbod voor vijf jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van €5.000,- toegewezen aan het slachtoffer en €1.500,- aan de moeder van het slachtoffer voor shockschade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar gezin.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-043852-25
Parketnummer TUL: 02-058515-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [plaats 1] op [geboortedag 1] 1980,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
raadsman mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg, waarnemend voor mr. H. Mink.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer] heeft verkracht, terwijl zij jonger dan 12 jaar oud was;
dat verdachte de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer] heeft aangerand, terwijl zij jonger dan 12 jaar oud was.
De tenlastelegging is ter zitting van 1 augustus 2025 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd, gelet op de verklaring van aangeefster, de verklaring van het slachtoffer en de uitkomst van het DNA-onderzoek. Daarbij komt dat op de telefoon van verdachte een video is aangetroffen, die kort voor de feiten is opgeslagen en waarop is te zien dat een meisje een man pijpt. De psycholoog waarbij het slachtoffer onder behandeling is, heeft bij het slachtoffer PTSS vastgesteld als gevolg van seksueel misbruik. Bewezen kan worden dat het slachtoffer aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat. De bewijsmiddelen in het dossier over wat aangeefster zou hebben gezien, waar dat precies zou zijn geweest en op welk moment, zijn tegenstrijdig. De feitelijke toedracht is daarom niet vast te stellen. Het is mogelijk dat bij aangeefster waanvoorstellingen zijn ontstaan door haar traumatische verleden waarin zij zelf slachtoffer is geweest van seksueel misbruik en/of door cocaïnegebruik. Ook de verklaring van het slachtoffer bevat tegenstrijdigheden. Het op de eikel van verdachte aangetroffen DNA-materiaal van het slachtoffer kan daar terecht zijn gekomen op een andere manier dan door het ten laste gelegde feit, bijvoorbeeld door het gebruik van dezelfde handdoek.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verklaring aangeefster
Uit de aangifte van [aangeefster] volgt dat zij op 8 februari 2025 samen met verdachte in haar woning aanwezig was. Verdachte is sinds 3 jaar haar partner en verblijft afhankelijk van zijn ploegendiensten 3 à 4 dagen per week bij haar en haar kinderen in de woning. De kinderen hadden met hem een betere relatie dan met hun biologische vader. Ze deden als gezin veel leuke dingen. Verdachte was lief voor ze. De kinderen noemden hem ook papa.
Op voornoemde 8 februari lag haar achtjarige dochter, [slachtoffer] , op bed. Toen verdachte aan het douchen was en dat volgens aangeefster lang duurde, is zij naar boven gegaan om te kijken. Toen zij zicht had op de overloop, zag zij daar haar dochter en verdachte staan. Ze zag dat verdachte naakt was, dat hij zijn hand in de broek van haar dochter had (vermoedelijk bij haar vagina) en dat zijn penis in de mond van haar dochter zat. Nadat zij verdachte had betrapt, is hij terug de douche in gegaan en is aangeefster kwaad geworden. Zij heeft tegen hem geschreeuwd en hem op zijn hoofd geslagen. Haar dochter is naar beneden gegaan en heeft zich in de wc opgesloten.
Anders dan de verdediging heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Zij heeft tegen de verbalisanten die een dag later ter plaatse kwamen, bij het informele gesprek zeden, bij haar aangifte en haar aanvullende verklaring in grote lijnen consistent verklaard. De verklaring komt op de rechtbank authentiek over.
Dat er in het forensisch onderzoek gesproken wordt over andere scenario’s dan door aangeefster zelf is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende en begrijpelijk toegelicht in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 182 van het einddossier. Uit dat proces-verbaal volgt dat het niet anders kan zijn dan dat er in de overdracht, gedurende de eerste hectische fase van het onderzoek, sprake is geweest van miscommunicatie, aannames of verkeerde interpretatie van informatie.
Steunbewijs
De aangifte van [aangeefster] wordt ondersteund door de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd tijdens het studioverhoor. Zij heeft verklaard dat toen zij uit haar kamer kwam, verdachte (zij noemt hem steeds ‘papa [verdachte] ’) naakt op de overloop stond op korte afstand van haar, dat hij met zijn hand in haar onderbroek is gegaan en dat hij haar met zijn hand aanraakte bij haar ‘muus’ (de rechtbank begrijpt: haar vagina). Het is gestopt toen haar moeder naar boven kwam. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Zij verklaart naar aanleiding van (veelal open) vragen van de verhoorster in de kern steeds hetzelfde. Ook op onderdelen die niet direct met het feit zelf te maken hebben verklaart zij hetzelfde als aangeefster, bijvoorbeeld over dat ze zichzelf heeft verstopt in de wc en over dat aangeefster heel boos werd op verdachte.
Verder wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door het DNA-onderzoek dat is verricht. Uit het rapport van Eurofins TMFI volgt dat in een bemonstering van de penis van verdachte (onderzijde rand eikelslijmvlies voorhuid) een DNA-mengprofiel is aangetroffen, ten aanzien waarvan het extreem veel waarschijnlijker is dat deze bemonstering DNA bevat van verdachte en [slachtoffer] dan van verdachte en een onbekende persoon. Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek, met inachtneming van de rest van het dossier, concludeert de rechtbank dat er DNA-materiaal van [slachtoffer] aanwezig was op de penis van verdachte, hetgeen past bij het scenario dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gehad.
Ter zitting is de suggestie opgeworpen dat het DNA-materiaal van [slachtoffer] op een andere manier op de penis van verdachte terecht kan zijn gekomen, zoals via een handdoek die door beiden is gebruikt. Dit scenario schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde, gelet op de specifieke plek waar het DNA-materiaal is aangetroffen en nu er voor dit alternatieve scenario geen begin van aannemelijkheid is. De alternatieve verklaring is onvoldoende onderbouwd en niet meer dan een suggestie. Daarbij is van belang dat verdachte pas in een zeer laat stadium, namelijk ter zitting, met deze (mogelijke) verklaring is gekomen en zich eerder steeds ofwel op zijn zwijgrecht heeft beroepen, of een andere suggestie heeft gedaan.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alles in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde seksuele handelingen heeft verricht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 februari 2025 te [plaats 1] met een aan zijn zorg toevertrouwd kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] -2016) een seksuele handeling, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen van de penis in de mond van die [slachtoffer] ;
2
op 8 februari 2025 te [plaats 1] met een aan zijn zorg toevertrouwd kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] een seksuele handeling heeft verricht, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn/haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van voorarrest en als maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een locatieverbod voor een gebied van een kilometer rondom het woonadres van het slachtoffer en een contactverbod met het slachtoffer, aangeefster en de andere kinderen in hun gezin voor de duur van 5 jaar. Verzocht wordt daarbij te bepalen dat er vervangende hechtenis wordt toegepast van telkens 2 weken voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden, en de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging, gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van seksuele handelingen bij de minderjarige dochter van zijn toenmalige partner, terwijl zij op dat moment mede aan zijn zorg was toevertrouwd doordat hij feitelijk bij hen inwoonde. Deze seksuele handelingen bestonden uit het betasten van de vagina van het slachtoffer en het oraal penetreren van het slachtoffer met zijn penis. Verdachte heeft door zo te handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer. Zij was pas acht jaar oud ten tijde van de feiten. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de stukken die bij de vordering tot schadevergoeding zijn gevoegd, blijkt dat dit nu al het geval is: door een psycholoog is vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake is van een posttraumatische-stressstoornis als gevolg van seksueel misbruik, die zich bij haar voornamelijk uit in emotieregulatieproblemen, eet- en slaapproblemen en concentratieproblemen. Ook uit de namens het slachtoffer en haar moeder afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat de feiten impact hebben gehad op het slachtoffer, haar moeder en de rest van het gezin. Het slachtoffer heeft last van slapeloze nachten en vertrouwt mensen niet snel meer. Ook de rest van het gezin lijdt onder de pijn die zichtbaar is bij het slachtoffer. Dat de feiten hebben plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer acht de rechtbank extra kwalijk, nu dit bij uitstek de plek is waar een kind zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt onder meer dat verdachte op 28 februari 2024 is veroordeeld voor het – kort samengevat – verstrekken van een dickpic aan een persoon beneden de leeftijd van zestien jaar en het bezit van kinderporno tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. Verdachte heeft de huidige feiten gepleegd terwijl hij nog in die proeftijd liep.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 10 juli 2025. Hieruit volgt dat er sprake is van recidive binnen de proeftijd en een opbouw in ernst omdat de feiten nu hands on zedendelicten betreffen. Verdachte heeft de (praktische) leefgebieden redelijk op orde: hij kan bij zijn ouders verblijven, heeft betaald werk en er zouden geen schulden zijn. Vanwege de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering niet komen tot een gedegen delict analyse. Een delict relatie op het gebied van de relatie met zijn (stief)dochter(s), middelengebruik (cocaïneverslaving), psychosociaal functioneren en de houding van verdachte worden niet uitgesloten, waarbij middelengebruik mogelijk een (verder) ontremmend effect kan hebben gehad. De reclassering acht nader psychologisch dan wel psychiatrisch onderzoek geïndiceerd om meer zicht te kunnen krijgen op het psychosociaal functioneren en eventuele psychiatrische problematiek. De reclassering heeft onvoldoende informatie en onvoldoende zicht op verdachte om te kunnen komen tot een gedegen inschatting van het recidiverisico. Als geen consult van het NIFP wordt aangevraagd, wordt een forensisch kader met bijzondere voorwaarden geadviseerd. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling van Forensische Zorg Zeeland, een contactverbod met aangeefster en haar kinderen, een locatieverbod voor de straat waarin aangeefster woont, meewerken aan middelencontrole, het vermijden van contact met minderjarigen, het vermijden van kinderporno en het meewerken aan controle van digitale gegevensdragers, met reclasseringstoezicht.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor omschreven omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd en wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet ondanks het advies van de reclassering geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden op te leggen, nu hij de feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en hem dat er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij – gelet op zijn ontkennende verklaring – niet bereid is zich aan voorwaarden te houden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
38v-maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod voor de straat waarin aangeefster en het slachtoffer wonen en een contactverbod met aangeefster, het slachtoffer en de andere kinderen in hun gezin. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd beperkt de rechtbank het gebiedsverbod tot de straat waarin aangeefster en het slachtoffer wonen, nu het gebiedsverbod - in verband met de tenuitvoerlegging ervan - precies moet worden omschreven door middel van het noemen van straatnamen. Het in het vonnis opnemen van een straal rondom een bepaald adres maakt dat de maatregel niet (goed) uitgevoerd kan worden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens aangeefster, het slachtoffer of andere kinderen in hun gezin, gelet op de hoeveelheid post die hij vanuit de penitentiaire inrichting aan hen heeft gestuurd, wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,= voor feit 1 en 2, bestaande uit immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente. Verzocht wordt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Uit de stukken volgt immers dat door een psycholoog is vastgesteld dat bij de benadeelde sprake is van een posttraumatische-stressstoornis als gevolg van seksueel misbruik, die zich bij haar voornamelijk uit in emotieregulatieproblemen, eet- en slaapproblemen en concentratieproblemen. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, de onderbouwing van de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 5.000,= billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,=, bestaande uit immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, te weten 8 februari 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal, omdat de benadeelde thans nog minderjarig is, bepalen dat de aan haar te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.500,= voor feit 1 en 2, bestaande uit immateriële schade (shockschade) en vermeerderd met de wettelijke rente. Verzocht wordt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Shockschade
Op grond van vaste rechtspraak laat het wettelijke stelsel ruimte voor een vordering tot vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis (“shockschade”). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele shock teweeg brengt. Hoewel in onderhavige zaak strikt genomen geen sprake is van (lichamelijke) verwonding bij het slachtoffer, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer dat dit kan worden gezien als een schokkende gebeurtenis zoals bedoeld in het wettelijk stelsel.
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de toelichting op de vordering is gebleken dat de benadeelde verdachte heeft betrapt bij het plegen van de feiten. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat zij het ten laste gelegde heeft waargenomen en dat daardoor een hevige emotionele schok bij haar teweeg is gebracht. Ook staat vast dat de benadeelde als moeder van het slachtoffer een nauwe affectieve relatie met haar heeft. Uit de door de benadeelde overgelegde informatie volgt dat zij onder behandeling is bij een psycholoog en daar zal starten met EMDR-therapie. De rechtbank is van oordeel dat hieruit in voldoende mate objectiveerbaar volgt dat de emotionele schok bij de benadeelde heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en gevolgen ernstig is. Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen voor de benadeelde, en bedragen die vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.500,= billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,=, bestaande uit immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, te weten 8 februari 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2024 onder parketnummer 02-058515-23 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 245, 249, 250, 254 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren, terwijl het feit wordt begaan jegens een aan de zorg van de schuldige toevertrouwd kind;
feit 2:Aanranding in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren, terwijl het feit wordt begaan jegens een aan de zorg van de schuldige toevertrouwd kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 jaren:
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- [naam 1], geboren op [geboortedag 3] 1996 te [plaats 2] ;
- [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2016 te [plaats 3] ;
- [naam 2], geboren op [geboortedag 4] 2020 te [plaats 3] ;
- [naam 3], geboren op [geboortedag 5] 2015 te [plaats 4] ;
*
zich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
- [straat en plaats];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt
ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen (spaar)rekening met een BEM-clausule;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 1 en 2), € 5.000,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen (spaar)rekening met een BEM-clausule;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangeefster]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 1.500,=, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (feit 1 en 2), € 1.500,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-058515-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 17 oktober 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 8 februari 2025 te [plaats 1]
met een aan zijn zorg, waakzaamheid of opleiding toevertrouwd kind
beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer]
(geboren [geboortedag 2] -2016)
een of meer seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
het duwen/brengen van de penis in de mond van die [slachtoffer] ;
(art 250 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 254 lid 1 ond d Wetboek van Strafecht
art 245 lid 1 ond a Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 8 februari 2025 te [plaats 1]
met een aan zijn zorg, waakzaamheid of opleiding toevertrouwd kind
beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
het betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer]
[slachtoffer] ;
(art 250 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 254 lid 1 ond d Wetboek van Strafecht
art 245 lid 1 ond a Wetboek van Strafrecht)