ECLI:NL:RBZWB:2025:697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
02-337178-24, 02-287518-24 (tul) en 02-270587-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetaanranding, mishandelingen, poging opzetaanranding, bedreiging en belediging

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder opzetaanranding, mishandeling, poging tot opzetaanranding, bedreiging en belediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 oktober 2024 in [plaats] [aangever 1] heeft aangerand door te zeggen 'zal ik je pijpen' en in zijn kruis te grijpen, wat leidde tot een veroordeling voor opzetaanranding. Daarnaast heeft de verdachte [aangever 1] mishandeld door hem tegen zijn been te schoppen. De rechtbank achtte ook bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [aangever 2] aan te randen en [aangever 3] heeft bedreigd met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 113 dagen, met aftrek van het voorarrest, en er is rekening gehouden met een zorgmachtigingsprocedure. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd aan [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 4]. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte zijn straf al had uitgezeten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-337178-24, 02-287518-24 (tul) en 02-270587-24 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990
ingeschreven op het [adres]
thans gedetineerd te [penitentiair psychiatrisch centrum]
raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: [aangever 1] heeft aangerand door te zeggen "zal ik je pijpen" en door in het kruis van [aangever 1] te grijpen en dat hij daarbij dwang, bedreiging of geweld heeft gebruikt;
2: [aangever 1] heeft mishandeld door te schoppen of te trappen;
3: heeft geprobeerd [aangever 2] aan te randen door te zeggen "Moet ik jullie pijpen" en/of "Wil je mij neuken", zijn eigen broek naar beneden te trekken en door richting het kruis van [aangever 2] te grijpen en dat hij daarbij dwang, bedreiging of geweld heeft gebruikt;
4: [aangever 3] mondeling heeft bedreigd;
5: [aangever 4] heeft mishandeld door te schoppen of te trappen;
6: [aangever 2] en [aangever 1] heeft beledigd door op hen te spugen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feiten 2, 4, 5 en 6. Bij feiten 1 en 3 is de raadsman van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de dwang, het geweld en de bedreiging met geweld. De raadsman refereert zich wel aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaringen van de opzetaanrandingen zelf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tegen [aangever 1] heeft gezegd “zal ik je pijpen” en dat hij [aangever 1] in zijn kruis heeft gegrepen. De rechtbank acht gelet hierop de opzetaanranding wettig en overtuigend bewezen.
In de tenlastelegging is ook opgenomen dat deze aanranding vergezeld van en/of gevolgd werd door dwang, geweld en/of bedreiging. Dit zou bestaan uit het feit dat er onverhoeds in het kruis werd gegrepen. Uit de aangifte volgt dat de handelingen plaatsvonden op straat. Hoewel blijkt dat aangever verrast werd, kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat er hierbij ook sprake was van dwang, geweld of bedreiging. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een greep richting het kruis van [aangever 2] heeft gedaan. Het is verdachte niet gelukt daadwerkelijk in het kruis van [aangever 2] te grijpen. De rechtbank acht daarom de poging tot opzetaanranding wettig en overtuigend bewezen.
In de tenlastelegging is ook opgenomen dat deze aanranding vergezeld van en/of gevolgd werd door dwang, geweld en/of bedreiging. Dit zou bestaan uit het tegen [aangever 2] zeggen van de woorden: “Moet ik jullie pijpen” en/of “Wil je mij neuken”, het feit dat verdachte zijn eigen broek naar beneden heeft getrokken en dat hij heeft geprobeerd in het kruis van [aangever 2] te grijpen.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde woorden en het feit dat verdachte zijn eigen broek naar beneden trok, niet kunnen worden aangemerkt als bedreiging of geweld richting [aangever 2] . Er is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van dwang. Uit de aangifte volgt niet dat aangever zich gedwongen voelde tot het verrichten van of ondergaan van seksuele handelingen door de woorden en actie van verdachte. De poging om in het kruis te grijpen is naar het oordeel van de rechtbank de opzetaanranding zelf en niet een aanvullende handeling waaruit bedreiging, geweld of dwang blijkt. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Feiten 2, 4, 5 en 6
De rechtbank acht de feiten 2, 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 oktober 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangever 1] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het zeggen tegen die [aangever 1] : "zal ik je pijpen" en
- het grijpen in het kruis van die [aangever 1]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangever 1] daartoe de wil ontbrak;
2
op 22 oktober 2024 te [plaats] [aangever 1] heeft mishandeld door [aangever 1] tegen zijn been te schoppen;
3
op 22 oktober 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [aangever 2] een seksuele handeling te verrichten terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangever 2] daartoe de wil ontbrak,
-een greep richting het kruis van die [aangever 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
op 20 oktober 2024 te [plaats] [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend zijn vuisten te ballen en daarbij die [aangever 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik sla je kanker dood" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5
op 17 oktober 2024 te [plaats] [aangever 4] heeft mishandeld door in de buik en tegen het been van die [aangever 4] te schoppen;
6
op 22 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk [aangever 2] en [aangever 1] in hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen naar die [aangever 2] en/of die [aangever 1] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten aan verdachte toe te rekenen zijn. De raadsman heeft dit gelet op de geestelijke toestand van verdachte betwist en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt voorop dat de stukken die zijn ingebracht in de procedure met betrekking tot de zorgmachtiging, niet kunnen worden betrokken in de strafzaak. Die stukken maken geen deel uit van het procesdossier. De rechtbank betrekt in haar oordeel wel de consultbrief van het NIFP van 25 oktober 2024, het verslag van voorgeleidingsconsult door het NIFP van 28 oktober 2024 en het reclasseringsrapport. Hieruit volgt dat er bij verdachte sprake lijkt te zijn van een psychische stoornis en dat er aanwijzingen zijn dat de bewezen feiten uit deze stoornis voortvloeien. Zo blijk uit de consultbrief dat er aanwijzingen zijn voor een psychiatrisch toestandsbeeld waarbij er sprake is van wanen, verwardheid, seksuele ontremming en decorumverlies. De rechtbank beschikt echter niet over een rapport van een deskundige waarin is beoordeeld in hoeverre de psychische stoornis effect had op verdachte ten tijde van de bewezen feiten. Bovendien heeft verdachte in zijn verhoren inhoudelijk gereageerd op enkele van de feiten. Gelet op dit alles kan de rechtbank niet vaststellen dat de bewezen feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen zijn. Wel stelt zij vast dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen met aftrek van het voorarrest. Bij de bepaling van deze vordering is door de officier rekening gehouden met het feit dat ook is verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte te verlenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf gelijk aan voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zes strafbare feiten heeft gepleegd. Dit zijn stuk voor stuk vervelende feiten. Uit de verklaringen van enkele van de slachtoffers blijkt dat de feiten ook na de pleegdatum nog impact op hun levens hebben gehad. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de ernst van de bewezen verklaarde feiten mede in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat er omstanders getuige waren van de feiten. Verdachte heeft verklaard dat in ieder geval een deel van de feiten werd veroorzaakt door de moeilijke omstandigheden waarin hij verkeerde. Dit kan echter nooit een excuus zijn om willekeurige personen te mishandelen, bedreigen, bespugen en/of ongewenst aan te raken.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. Hierin zijn voor een deel van de feiten straffen genoemd die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de terugkoppelingen van het NIFP en de reclassering over de psychische gezondheid van verdachte. Verder weegt de rechtbank mee dat zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Gelijktijdig met de strafzaak heeft de rechtbank ook het verzoek tot het opleggen van een zorgmachtiging behandeld. De rechtbank heeft in die procedure het verzoek toegewezen. Dit betekent dat er een zorgmachtiging is verleend om verdachte in de periode van 12 februari 2025 tot en met 12 augustus 2025 verplichte zorg te geven. Deze zorg is niet alleen noodzakelijk om de toestand van verdachte zelf te verbeteren, maar ook om de risico’s en gevaren voor anderen af te laten nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte zo snel mogelijk de juiste verplichte zorg krijgt. Zij stelt vast dat verdachte tot en met het moment van de uitspraak 113 dagen in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze gevangenisstraf voldoende recht aan de ernst van de bewezen feiten. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van 113 dagen op. De tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht. De rechtbank heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het moment waarop die gelijk is geworden aan de opgelegde gevangenisstraf. Omdat verdachte op de dag van de uitspraak zijn volledige straf al heeft uitgezeten, kan er direct met de zorg aan verdachte worden begonnen.

7.De benadeelde partijen

Vordering benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 650,00 voor feiten 1, 2 en 6.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00 voor immateriële schade. De rechtbank wijst over dit bedrag de wettelijke rente toe vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 voor feiten 3 en 6.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 100,00 voor immateriële schade. De rechtbank wijst over dit bedrag de wettelijke rente toe vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 500,00 voor feit 4.
De rechtbank stelt voorop dat bij een bewezenverklaring van bedreiging niet als vanzelfsprekend kan worden aangenomen dat hierdoor ook schade ontstaat. De gestelde schade is door de benadeelde partij ook niet nader onderbouwd met stukken. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering benadeelde partij [aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 voor feit 5.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00 voor immateriële schade. De rechtbank wijst over dit bedrag de wettelijke rente toe vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Hoewel het dossier inderdaad stukken bevat over een verwijzing naar een psycholoog, bieden die stukken geen onderbouwing voor het gestelde psychische letsel. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Vordering tenuitvoerlegging 02-270587-24De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 300,00 die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 4 september 2024 ten uitvoer zal worden gelegd. Hierbij heeft hij gevorderd de geldboete om te zetten in een gevangenisstraf van zes dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij het van groot belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk de juiste zorg krijgt. Toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging zou dit proces vertragen.
Vordering tenuitvoerlegging 02-287518-24
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 19 september 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij het van groot belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk de juiste zorg krijgt. Toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging zou dit proces vertragen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 241, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:opzetaanranding;
Feit 2:mishandeling;
Feit 3:poging tot opzetaanranding;
Feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 5:mishandeling;
Feit 6:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 113 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] (feiten 1 2 en 6), € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] (feiten 3 en 6), € 100,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 3]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 4] (feit 5), € 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. K. Verschueren en
mr. A.G. van Hedel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2025.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te [plaats]
met een persoon, te weten [aangever 1]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het zeggen tegen die [aangever 1] : "zal ik je pijpen", althans woorden soortgelijke aard en/of strekking en/of
- het grijpen in het kruis van die [aangever 1]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangever 1] daartoe de wil ontbrak,
en/of welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door die [aangever 1] onverhoeds in zijn kruis te grijpen;
( art 241 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te [plaats] [aangever 1] heeft mishandeld door [aangever 1] tegen zijn been te trappen/schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [aangever 2]
een of meer seksuele handelingen te verrichten
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangever 2] daartoe de wil ontbrak
en/of deze poging tot opzetaanranding te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging,
-die [aangever 2] heeft toegevoegd: "Moet ik jullie pijpen" en/of "Wil je mij neuken", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-zijn, verdachtes broek (gedeeltelijk) naar beneden heeft getrokken en/of
-een greep richting het kruis van die [aangever 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 241 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 20 oktober 2024 te [plaats] [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend zijn vuisten te ballen en/of daarbij die [aangever 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik sla je kanker dood" enof "Je krijgt deze vuisten in je gezicht", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te [plaats] [aangever 4] heeft mishandeld door in de buik en/of tegen het been van die [aangever 4] te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk [aangever 2] en/of [aangever 1] in hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen naar die [aangever 2] en/of die [aangever 1] ;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )