ECLI:NL:RBZWB:2025:6888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
23/12147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 9 oktober 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 22 december 2023 een naheffingsaanslag Bpm van € 7.589 heeft opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep dat op 28 augustus 2025 is behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de waarde van de auto correct is vastgesteld. Belanghebbende had een gebruikte Jeep Compass uit het buitenland geïmporteerd en betwistte de hoogte van de schade die in mindering was gebracht op de handelsinkoopwaarde. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een hogere schade dan door de inspecteur is vastgesteld. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. P.A.J.M. Lodestijn),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.589 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Jeep, Compass 1.4 MultiAir Limited 4x4 met [VIN] en afgelezen tellerstand van 33.043 km (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 27 november 2018 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [B.V.] Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto respectievelijk € 45.880, € 22.738 en € 17.781. In het taxatierapport is een schadebedrag van € 13.742 ten laste van de handelsinkoopwaarde gebracht zodat de handelsinkoopwaarde na schade, rekening houdend met een aanvullende correctie in verband met geen oordeel kilometerstand van € 3.300 en vermeerderd met een correctie van € 350 in verband met X-Ray matrix, is vastgesteld op € 1.089.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 45.325 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 17.781. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 551 waarvan 72%, zijnde € 397 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde bedraagt na schade € 17.384.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde en de historische nieuwprijs van DRZ ten grondslag gelegd aan de naheffingsaanslag.

Motivering

Historische nieuwprijs
4.4.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de historische nieuwprijs, zoals vastgesteld door de inspecteur, juist is. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de verschuldigde bpm uitgaan van een historische nieuwprijs van € 45.325.
Waardevermindering in verband met schade
4.5.
Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte minder schade is gecalculeerd. Volgens belanghebbende dient de schade volledig in mindering te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde gelet op de leeftijd, kilometerstand en het type auto.
4.6.
De inspecteur betwist dat sprake is van meer schade dan waar al rekening mee is gehouden in de naheffingsaanslag.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade.
Overige waardevermindering
4.8.
Belanghebbende is van mening dat rekening gehouden moet worden met een aanvullende waardevermindering omdat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW) bij uit het buitenland ingevoerde auto’s geen oordeel geeft over de kilometerstand.
4.9.
De inspecteur is van mening dat de enkele omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de kilometerstand nog niet betekent dat de kilometerstand onjuist is. Voor een aanvullende waardevermindering is volgens de inspecteur daarom geen aanleiding.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand. De rechtbank overweegt dat voor een vermindering slechts plaats is als er gerede twijfel is aan de juistheid van de kilometerstand. Feiten en omstandigheden die aan dergelijke twijfel grond geven, heeft belanghebbende niet gesteld of aannemelijk gemaakt.
Hoogte waardevermindering
4.11.
Belanghebbende heeft verwezen naar de conclusie in de zaak Tarantik [1] en gesteld dat ten aanzien van de 72%-norm sprake is van gebrek aan transparantie en discriminatie omdat nergens uit de wet blijkt hoe de aanwezige schade aangetoond kan worden. Volgens belanghebbende leidt dit tot omkering van de bewijslast zonder dat belanghebbende weet hoe aan deze bewijslast moet worden voldaan. Ter zitting heeft belanghebbende zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat hij van de rechtbank verwacht dat in de uitspraak per schadepost een oordeel wordt gegeven waarom de rechtbank een bepaalde schadepost al dan niet als schade aannemelijk acht. Belanghebbende heeft ter zitting tevens gesteld dat de gemachtigde een enquête heeft gehouden onder 24 handelaren in tweedehands auto’s en hun mening heeft gevraagd ten aanzien van de reparatiekosten van de schade alsmede de invloed hiervan op de toekomstige verkoopprijs van de auto’s. Ter zitting is verklaard dat volgens de handelaren de kopers een voorkeur hebben voor auto’s zonder schade en niet voor auto’s waarvan de schade is gerepareerd. Ook waren de handelaren van mening dat indien een auto schade heeft de aankoopprijs van die auto verminderd moet worden met de kosten van de reparatie. Belanghebbende heeft verder gesteld dat, in dien de reparatiekosten niet volledig in aanmerking worden genomen, artikel 110 van het VWEU wordt geschonden.
4.12.
De inspecteur is van mening dat van discriminatie of gebrek aan transparantie geen sprake is en dat belanghebbende – door de tegenbewijsregeling – de mogelijkheid heeft om aannemelijk te maken dat een hoger percentage dan 72% van de schade in aanmerking dient te worden genomen.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag. [2] Indien de taxateur van mening is dat de waardevermindering voor het te taxeren motorrijtuig hoger is dan de vastgestelde norm moet dit gemotiveerd worden aangegeven gestaafd met een deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal. Op belanghebbende rust de last de waardevermindering als gevolg van schade aannemelijk te maken. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat die bewijslastverdeling niet in strijd is met het Unierecht. [3] Het percentage van 72 is een gedeeltelijke tegemoetkoming in die bewijslast en kan dus evenmin in strijd zijn met het Unierecht. Verder dient elke auto apart te worden beoordeeld en is de enkele omstandigheid dat bij een andere auto met andere feiten en omstandigheden 100% aftrek van de schade is toegestaan, onvoldoende om daar ook voor deze auto van uit te gaan. De beroepsgrond van belanghebbende dat alleen een aftrek van 100% van de schade het Unierecht waarborgt slaagt daarom niet. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om 100% van de geconstateerde schade in aanmerking te nemen gelet op de leeftijd van de auto ten tijde van de aangifte en de kilometerstand. De toelichting ter zitting ten aanzien van de navraag onder handelaren van tweedehands auto’s kan evenmin leiden tot een ander oordeel.
Hoogte naheffingsaanslag
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Conclusie van A-G Jacobs van 28 januari 1999 in de zaak nr. C-421/97.
2.Artikel 3.5 van de bijlage bij de Uitvoeringsregeling Bpm.
3.Hof van Justitie 22 februari 2001, zaak C-393/98, ECLI:EU:C:2001:109, Gomes Valente, overweging 35 en Hof van Justitie 10 april 2003, zaak C-276/01, ECLI:EU:C:2003:228, overweging 60.