ECLI:NL:RBZWB:2025:6865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/7791 en BRE 24/7792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoeken tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) wegens export

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2025, in de zaken BRE 24/7791 en BRE 24/7792, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn verzoeken tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) wegens export. De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2025 behandeld, maar belanghebbende is niet verschenen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende correct is uitgenodigd voor de zitting en dat de uitnodiging op de juiste wijze is verzonden.

De rechtbank oordeelt dat de brief van de inspecteur van 28 februari 2019 moet worden aangemerkt als een beslissing op het teruggaafverzoek van 29 augustus 2018. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van niet tijdig beslissen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ook het beroep tegen de beslissing van 28 februari 2019 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende eerst de bezwaarprocedure had moeten doorlopen.

Ten aanzien van het tweede verzoek om teruggaaf, dat betrekking heeft op een andere auto, oordeelt de rechtbank dat de inspecteur op het moment van het instellen van het beroep nog niet had beslist. De rechtbank concludeert dat het procesbelang aan het beroep is komen te vervallen, omdat de inspecteur inmiddels op het verzoek heeft beslist. De rechtbank draagt de inspecteur op om het beroep als bezwaarschrift in behandeling te nemen. De rechtbank beslist dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden, maar dat er geen proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7791 en 24/7792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoeken tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) wegens export.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] deelgenomen.
1.2.
Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft op 4 juli 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 4 juli 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Procesverloop

Auto 1: [kenteken 1] (Porsche 911)
2. Op 29 augustus 2018 heeft belanghebbende een verzoek tot teruggaaf Bpm van € 34.365 wegens export ingediend. Op dezelfde dag heeft belanghebbende verzocht om een verklaring ‘nieuw en ongebruikt’.
2.1.
In een brief aan belanghebbende van 28 februari 2019 heeft de inspecteur als volgt gereageerd op het verzoek tot teruggaaf Bpm:
“Op 30 augustus 2018 heb ik uw verzoek tot teruggaaf BPM ontvangen. U verzoekt teruggaaf omdat u het voertuig met [kenteken 1] en [chassisnummer] buiten Nederland heeft gebracht.
U wenst gebruik te maken van de goedkeurende regeling uit het Kaderbesluit bpm. (…)
Omdat de verklaring “Nieuw en ongebruikt” niet is afgegeven kan ik niet aan uw verzoek tegemoetkomen.”
2.2.
Met dagtekening van 15 maart 2019 heeft belanghebbende nogmaals om een verklaring ‘nieuw en ongebruikt’ verzocht. Op 2 april 2019 wordt dit verzoek afgewezen, omdat het voertuig op 7 augustus 2018 voor export is aangeboden en het verzoek pas op 29 augustus 2018 is gedaan toen de auto al in het buitenland was.
2.3.
Op 31 december 2023 heeft belanghebbende een e-mail gestuurd aan de Belastingdienst met het verzoek om een (voor bezwaar vatbare) beslissing te nemen op het verzoek tot teruggaaf en subsidiair om een ambtshalve beslissing.
2.4.
Naar aanleiding daarvan heeft gedurende enkele maanden correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Belastingdienst over het teruggaafverzoek. Vervolgens heeft belanghebbende een klacht ingediend over de wijze van handelen door medewerkers van de Belastingdienst. Op 6 september 2024 is de klacht afgehandeld.
2.5.
Belanghebbende heeft de inspecteur een ingebrekestelling gestuurd, ontvangen door de inspecteur op 10 september 2024, wegens het niet beslissen op het teruggaafverzoek van 29 augustus 2018.
2.6.
De inspecteur heeft in de dwangsombeschikking van 4 oktober 2024 bevestigd dat het teruggaafverzoek op 30 augustus 2018 is ontvangen. De inspecteur stelt dat geen recht bestaat op een dwangsom, omdat bij brief van 28 februari 2019 al op het teruggaafverzoek is gereageerd. De inspecteur stelt dat bovendien geen recht bestaat op een dwangsom, omdat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend.
2.7.
Belanghebbende heeft op 14 november 2024 beroep ingediend wegens het niet (tijdig) nemen van een beslissing. Ook heeft belanghebbende op 14 november 2024, ontvangen door de inspecteur op 18 november 2024, een (herhaald) verzoek gedaan om een ambtshalve herziening en heeft hij bezwaar gemaakt tegen de brief van 28 februari 2019, voor het geval die brief moet worden aangemerkt als beslissing op het teruggaafverzoek.
2.8.
Op 13 mei 2025 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar van 14 november 2024 tegen de brief van 28 februari 2019. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het verzoek om een ambtshalve herziening deels toegewezen en een teruggaaf van € 33.358 toegekend. Daarnaast heeft de inspecteur € 3.005 aan belastingrente vergoed, uitgaande van een ontvangstdatum van het verzoek van 31 december 2023.
Auto 2: [kenteken 2] (Land Rover Range Rover)
2.9.
Auto 2 is op 28 december 2018 geregistreerd bij de RDW. Op 2 januari 2019 is de auto bij de RDW afgemeld wegens export en op 4 januari 2019 is de auto in Duitsland ingeschreven.
2.10.
Met dagtekening 21 maart 2019 heeft belanghebbende verzocht om een verklaring ‘nieuw en ongebruikt’. Belanghebbende stelt op die datum ook een verzoek tot teruggaaf Bpm van € 65.419 wegens export te hebben ingediend.
2.11.
Op 2 april 2019 wordt het verzoek voor de afgifte van een verklaring ongebruikte staat afgewezen, omdat de auto al op 2 januari 2019 voor export is aangeboden en daarom niet meer beschikbaar was voor controle door de inspecteur.
2.12.
Op 31 december 2023 heeft belanghebbende een e-mail aan de Belastingdienst gestuurd met het verzoek om een (voor bezwaar vatbare) beslissing te nemen op het verzoek tot teruggaaf en subsidiair om een ambtshalve beslissing.
2.13.
Naar aanleiding daarvan heeft gedurende enkele maanden correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Belastingdienst over het teruggaafverzoek. Vervolgens heeft belanghebbende een klacht ingediend over de wijze van handelen door medewerkers van de Belastingdienst. Op 6 september 2024 is de klacht afgehandeld.
2.14.
Belanghebbende heeft de inspecteur een ingebrekestelling gestuurd, ontvangen door de inspecteur op 10 september 2024, wegens het niet beslissen op het teruggaafverzoek van 21 maart 2019.
2.15.
De inspecteur heeft in de reactie op de ingebrekestelling van 4 oktober 2024 gesteld dat geen teruggaafverzoek is ontvangen. De inspecteur stelt ook dat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend.
2.16.
Belanghebbende heeft op 14 november 2024 beroep ingediend wegens het niet (tijdig) nemen van een beslissing. Ook heeft belanghebbende op 14 november 2024, ontvangen door de inspecteur op 18 november 2024, een (herhaald) verzoek gedaan om een ambtshalve herziening.
2.17.
Op 13 mei 2025 heeft de inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf. De inspecteur heeft het verzoek van 31 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen 13 weken na het ontstaan van de aanspraak is ingediend. De inspecteur houdt geen rekening met een verzoek van 21 maart 2019, omdat de inspecteur stelt deze niet te hebben ontvangen. De inspecteur is ambtshalve deels aan het verzoek om teruggaaf tegemoetgekomen en heeft een teruggaaf van € 37.876 toegekend. Daarnaast heeft de inspecteur € 3.412 aan belastingrente vergoed, uitgaande van een ontvangstdatum van het verzoek van 31 december 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Auto 1: [kenteken 1] (Porsche 911)
3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat naar zijn mening nog niet is beslist op het teruggaafverzoek van 29 augustus 2018. Belanghebbende wijst erop dat een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt. Verder wordt alleen vermeld dat niet het volledige bedrag aan Bpm teruggegeven wordt, maar er wordt niet ingegaan op de vraag of überhaupt recht bestaat op teruggaaf van een deel van de Bpm. Het was volgens belanghebbende te verwachten dat ook nog zou worden beslist tot welk bedrag wel recht op teruggaaf zou bestaan. De inspecteur is van mening dat met de brief van 28 februari 2019 op het verzoek is beslist en er geen sprake is van niet tijdig beslissen.
3.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of de brief van 28 februari 2019 moet worden aangemerkt als een beslissing op het teruggaafverzoek van 29 augustus 2018. De beslissing op een teruggaafverzoek kent geen vormvereisten. Het gaat erom of belanghebbende de beslissing van de inspecteur gelet op de vorm en inhoud van die brief heeft moeten opvatten als een beslissing op zijn teruggaafverzoek. Het komt er daarbij op aan of die mededeling duidelijk maakt dat de inspecteur op het verzoek heeft beslist. Of de brief een rechtsmiddelenverwijzing bevat is hierbij niet van doorslaggevend belang [2] .
3.2.
In de brief van 28 februari 2019 verwijst de inspecteur naar het teruggaafverzoek dat hij op 30 augustus 2018 heeft ontvangen en vermeldt hij dat aan dit verzoek niet kan worden tegemoetgekomen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende deze brief op heeft moeten vatten als beslissing op zijn teruggaafverzoek. Uit de brief blijkt duidelijk dat deze betrekking heeft op het teruggaafverzoek en wordt hierop een beslissing genomen. Dat in die brief niet is getoetst of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf vanwege export van een gebruikte auto, maakt dat niet anders. Ook als de inspecteur een beslissing neemt die achteraf bezien mogelijk onvolledig is, is sprake van een beslissing op het verzoek. Verder doet het ontbreken van de rechtsmiddelverwijzing in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de omstandigheid dat op het verzoek is beslist. Deze omstandigheid kan in sommige gevallen wel leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3.
Gelet op het voorgaande is van een beroep niet tijdig beslissen geen sprake. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende met het beroepschrift nog geen beroep kon instellen tegen de genomen beslissing, aangezien eerst de bezwaarprocedure moest worden doorlopen. Het beroep is dus ook in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank vat het beroepschrift niet mede op als bezwaarschrift tegen de genomen beslissing, aangezien belanghebbende gelijktijdig met de indiening van het beroepschrift zelf al op 14 november 2024 bezwaar heeft gemaakt. Op dat bezwaar is inmiddels ook al beslist. Het beroep heeft niet mede betrekking op die uitspraak op bezwaar, daar staan zelfstandige rechtsmiddelen tegen open. Voor zover de rechtbank bekend heeft belanghebbende daar geen beroep tegen aangetekend. Belanghebbende heeft ook niet gereageerd op de brieven van de rechtbank waarin de rechtbank heeft gevraagd of hij het eens is met de uitspraak op bezwaar.
3.5.
Aangezien het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de dwangsombeschikking van 4 oktober 2024. Deze beschikking maakt onderdeel uit van het bezwaar en/of beroep tegen het teruggaafverzoek, aangezien belanghebbende deze beschikking betwist [3] . Daarvoor hoeft geen aparte (bezwaar) procedure te worden doorlopen.
Auto 2: [kenteken 2] (Land Rover Range Rover)
4. Belanghebbende stelt dat hij op 21 maart 2019 een verzoek tot teruggaaf Bpm heeft gedaan ten aanzien van auto 2, hetgeen de inspecteur betwist. Aangezien de inspecteur de ontvangst van het verzoek betwist, is het aan belanghebbende om de verzending van het verzoek aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft de enveloppe en een verzendbewijs van 21 maart 2019 overgelegd. De dagtekening van de brief en de adressering op de enveloppe komen overeen met het verzendbewijs. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het verzoek op 21 maart 2019 is verzonden. Dit rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het teruggaafverzoek op het adres van de Belastingdienst. De inspecteur heeft dat vermoeden niet ontzenuwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het teruggaafverzoek is ontvangen door de Belastingdienst en mogelijk vervolgens in het is zoekgeraakt.
4.1.
Op het moment dat het beroep werd ingesteld had de inspecteur nog niet op het teruggaafverzoek beslist. De termijn daarvoor was al wel voorbij. Uit de stukken blijkt niet dat belanghebbende eerder dan 31 december 2023 heeft verzocht om een reactie op het verzoek van 21 maart 2019. De inspecteur is bij e-mail van 31 december 2023 nog niet in gebreke gesteld, omdat de Belastingdienst de elektronische weg niet heeft opengesteld voor ingebrekestellingen [4] . De medewerkers van de Belastingdienst hebben woorden van deze strekking ook opgenomen in de slotregels van de aan belanghebbende verzonden e-mailberichten. De inspecteur heeft op 10 september 2024 een ingebrekestelling per post ontvangen. Vervolgens heeft belanghebbende meer dan twee weken later beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur na het instellen van het beroep op 13 mei 2025 alsnog een beslissing op het verzoek om teruggaaf heeft genomen. Ook had de inspecteur al eerder op 4 oktober 2024 beslist op het verzoek om een dwangsom. Aangezien de inspecteur op de verzoeken heeft beslist is het procesbelang aan het beroep dat gericht tegen is het niet tijdig nemen van een besluit komen te vervallen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4.3.
Op grond van de wet ziet het beroep ook op de alsnog genomen beslissingen. [5] De rechtbank heeft aan belanghebbende gevraagd of hij het eens is met de genomen beslissingen. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beroep ook ziet op de alsnog genomen beslissingen.
4.4.
Omdat de bezwaarfase nog niet is doorlopen, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling. [6] De rechtbank zal de inspecteur daarom opdragen om het beroep als bezwaarschrift in behandeling te nemen en te beoordelen of het verzoek terecht niet-ontvankelijk is verklaard en, zo niet, of het juiste bedrag aan teruggaaf en belastingrente is verleend. In de bezwaarprocedure moet de inspecteur mede beslissen over de dwangsom. [7] De rechtbank kan daarom in deze procedure geen dwangsom toekennen.
4.5.
De rechtbank laat doorzending van het beroep en de overige nadere stukken van belanghebbende achterwege, omdat de inspecteur hierover al beschikt.
Verzoeken om ambtshalve vermindering
4.6.
Belanghebbende heeft op 31 december 2023 per e-mail voor beide auto’s verzocht om ambtshalve vermindering. Een verzoek om ambtshalve vermindering kan niet per e-mail worden ingediend. [8] Dit heeft de inspecteur ook per e-mail aan belanghebbende laten weten. De ingebrekestellingen van 10 september 2024 zien ook niet op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 31 december 2023. Voor zover de beroepen van belanghebbende zien op het niet tijdig nemen van een beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering zijn de beroepen prematuur en daarom ook niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft na het indienen van de beroepen de verzoeken tevens per post ingediend. De inspecteur heeft inmiddels op 13 mei 2025 op de verzoeken beslist.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de beslissingen van de inspecteur toekomt. De rechtbank draagt de inspecteur op om het beroep dat ziet op auto 2 als bezwaarschrift tegen de beslissing van 13 mei 2025 en de dwangsombeschikking van 4 oktober 2024 in behandeling te nemen.
5.1.
Omdat ten aanzien van auto 2 terecht beroep is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van belanghebbende, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft voor de beroepsfase geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak 24/7791:
  • verklaart het beroep dat ziet op het niet tijdig beslissen op het verzoek om teruggaaf Bpm ten aanzien van auto 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van 28 februari 2019, voor zover het daartegen is gericht, niet-ontvankelijk;
In de zaak 24/7792:
  • verklaart het beroep dat ziet op het niet tijdig beslissen op het verzoek om teruggaaf Bpm ten aanzien van auto 2 niet-ontvankelijk;
  • draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de beslissing van 13 mei 2025 op het verzoek om teruggaaf Bpm voor auto 2 en de dwangsombeschikking van 4 oktober 2024;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 187 aan belanghebbende moet vergoeden;
In beide zaken:
- verklaart de beroepen voor zover die zien op het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 31 december 2023 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier, rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2954.
3.Artikel 4:19 van de Awb.
4.Zie paragraaf 6, derde lid van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
5.Dit staat in artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.
7.Artikel 4:19 van de Awb.
8.Zie paragraaf 6, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.