ECLI:NL:RBZWB:2025:6852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/5545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf bpm bij uitvoer auto

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 juni 2024. Belanghebbende heeft verzocht om een teruggaaf van op aangifte betaalde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (teruggaaf Bpm). De inspecteur heeft het verzoek afgewezen en geen teruggaaf Bpm verleend. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3]. Belanghebbende was niet aanwezig, ondanks dat hij op 20 augustus 2025 enkele procesmatige vragen had gesteld die door de griffier zijn beantwoord.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht geen teruggaaf Bpm heeft verleend. Het beroep van belanghebbende slaagt niet, omdat niet aannemelijk is geworden dat de auto naar een EU-lidstaat of EER-staat is uitgevoerd. De auto was slechts tijdelijk in Duitsland geregistreerd. De rechtbank legt uit dat de teruggaaf bij uitvoer is geregeld in artikel 14a van de Wet Bpm, waarbij een voorwaarde is dat het motorrijtuig moet zijn ingeschreven in een andere EU-lidstaat of EER-staat. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek om teruggaaf Bpm terecht heeft afgewezen, omdat de auto slechts tijdelijk in Duitsland was ingeschreven en er geen bewijs is dat het voertuig naar een andere EU-lidstaat of EER-staat is gebracht.

Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf Bpm en het griffierecht niet terugkrijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 juni 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een teruggaaf van op aangifte betaalde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (teruggaaf Bpm). De inspecteur heeft het verzoek afgewezen en geen teruggaaf Bpm verleend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] deelgenomen. Belanghebbende was niet aanwezig.
1.3.
Belanghebbende heeft op 20 augustus 2025 een bericht in het digitale dossier geplaatst met enkele procesmatige vragen over de zitting. Naar aanleiding hiervan heeft de griffier telefonisch contact met belanghebbende opgenomen en de vragen van belanghebbende beantwoord. Belanghebbende is, zonder nadere kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht geen teruggaaf Bpm heeft verleend.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet, omdat niet aannemelijk is geworden dat de auto naar een EU-lidstaat of EER-staat is uitgevoerd. De auto was slechts tijdelijk in Duitsland geregistreerd. De inspecteur heeft om die reden terecht geen teruggaaf Bpm verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 17 november 2023 een verzoek ingediend om teruggaaf Bpm voor een bedrag van € 2.044 wegens de uitvoer naar Duitsland van een Skoda NU met [kenteken] (de auto). Bij het verzoek is een Duits kentekenbewijs (deel 1) gevoegd, waarop een afgiftedatum van 16 november 2023 en een adres van de eigenaar in Tunesië zijn vermeld. Daarnaast is achter [nummer] vermeld: “
gültig bis 15.12.2023”.
3.1.
De tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister is op 9 november 2023 beëindigd.
3.2.
Bij beschikking van 22 januari 2024 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende afgewezen omdat het land van bestemming geen EU-lidstaat of EER-land was. De inspecteur heeft geen teruggaaf Bpm verleend.

Motivering

4. De teruggaaf bij uitvoer is geregeld in artikel 14a van de Wet Bpm. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Teruggaaf van belasting wordt, (…), op aanvraag verleend (…) indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, het motorrijtuig (…) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig (…).”
4.1.
Artikel 4a van het Uitvoeringsbesluit Bpm geeft nadere voorwaarden voor de teruggaaf. In dit artikel is onder meer bepaald dat bij het verzoek om teruggaaf Bpm bescheiden moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is ingeschreven in een andere EU-lidstaat of een EER-staat én dat op verzoek van de inspecteur bescheiden moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig naar die (lid)staat is gebracht.
4.2.
Belanghebbende stelt dat aan alle voorwaarden voor de teruggaaf is voldaan. De auto is verkocht aan een Duitse onderneming, naar Duitsland uitgevoerd en ook daar ingeschreven. Er staat nergens dat het adres op het kentekenbewijs niet buiten Duitsland mag zijn. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht op een teruggaaf Bpm heeft, omdat de auto tijdelijk in Duitsland is geregistreerd en geen gegevens zijn overgelegd van een reguliere inschrijving binnen de EU of EER. Omdat sprake is van een tijdelijke inschrijving wordt niet aan de vereisten van artikel 14a, eerste lid, van de Wet Bpm voldaan, aldus de inspecteur.
4.3.
In de wettekst is de voorwaarde opgenomen dat het voertuig buiten Nederland moet worden gebracht en dat het voertuig moet zijn ingeschreven in een andere EU-lidstaat of EER-staat. Er is een uitzondering gemaakt als slechts sprake is van een tijdelijke inschrijving. De rechtbank leidt uit de parlementaire geschiedenis af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om uitsluitend een teruggaaf Bpm te verlenen bij uitvoer naar een EU-lidstaat of een EER-staat en dat daarom een inschrijving voor onbepaalde tijd is vereist. Tijdelijke inschrijving is niet voldoende. Als een auto eerst tijdelijk wordt ingeschreven in een andere EU-lidstaat of EER-staat, dan is teruggaaf van Bpm pas mogelijk indien vervolgens sprake is van een reguliere inschrijving in een EU-lidstaat of EER-staat.. [1]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Het Duitse kentekenbewijs is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving, namelijk tot 15 december 2023. Het procesdossier bevat verder geen stukken waaruit blijkt dat de auto naar een andere EU-lidstaat of EER-staat is gebracht en daar anders dan tijdelijk is ingeschreven. Dat betekent dat niet is voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden die artikel 14a van de Wet Bpm in samenhang met artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Bpm aan de teruggaaf Bpm verbindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek om teruggaaf Bpm dan ook terecht afgewezen. Dat het adres op het kentekenbewijs niet in Duitsland is gelegen is in zoverre niet van belang.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf Bpm. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.