ECLI:NL:RBZWB:2025:6841

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/434280 / FA RK 25-1947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en omgangsregeling voor minderjarige na beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige, geboren in 2015, en wijziging van de omgangsregeling met de man, die niet op de zitting verscheen. De rechtbank oordeelde dat de man onbereikbaar was en geen invulling gaf aan zijn ouderlijk gezag, wat leidde tot teleurstellingen voor de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 29 april 2019 zijn gewijzigd, waardoor de vrouw in haar verzoek kon worden ontvangen. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vrouw alleen het gezag krijgt en dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de man en de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet verder wordt belemmerd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/434280 / FA RK 25-1947
datum uitspraak: 5 september 2025
beschikking over gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 15 april 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
  • het F9-formulier met bijlage van mr. Van Kerkhof van 19 mei 2025.
1.2
Op 26 augustus 2025 zijn de verzoeken behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en
gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Als toehoorster was een medewerkster van de rechtbank aanwezig. De rechtbank
heeft haar, met instemming van aanwezigen, bijzondere toestemming daartoe verleend.
1.4
De man is per reguliere én aangetekende post opgeroepen op zijn BRP-adres. Daarnaast is de man opgeroepen op een bij de rechtbank bekend e-mailadres. Desondanks is de man niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De rechtbank heeft de man juist opgeroepen en daarom bepaald de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de man.
1.5
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op 25 augustus 2025. De rechtbank heeft betrokkenen voorgehouden wat [minderjarige] in het gesprek met de kinderrechter heeft verteld, waarna zij in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Voor zover hier van belang heeft de rechtbank bij beschikking van 29 april 2019
bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat de man en
[minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gerechtigd zijn tot het
hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van vrijdag 12.00 uur tot zondag 12.30 uur, met dien
verstande dat het contact aanvangt op vrijdag uit school vanaf het moment dat [minderjarige]
naar school gaat;
- de eerste helft van iedere schoolvakantie geldende voor de basisscholen in [woonplaats 1] ,
waarbij in de vakanties van één week de wisseling tussen partijen op woensdag 12.00 uur plaatsvindt en in de vakanties van twee of meer weken de wisseling tussen partijen op zaterdag 12.30 uur plaatsvindt;
  • op de verjaardag van de man, van 10.00 uur tot 18.00 uur zolang [minderjarige] nog niet naar school gaat of indien het die dag geen schooldag is en van einde schooltijd tot 18.30 uur indien [minderjarige] die dag naar school moet;
  • op Vaderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij heeft te gelden dat het contactweekend wordt verlengd tot zondag 18.00 uur indien Vaderdag in een contactweekend valt.
2.5
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van deze rechtbank van 29 april 2019 te wijzigen voor zover die ziet op de contactregeling en in plaats daarvan te beslissen dat er geen formele contactregeling zal gelden tussen [minderjarige] en de man;
II. het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en de vrouw in plaats daarvan te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2
De man is niet verschenen in de procedure en heeft dan ook geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw, samengevat, het navolgende aangevoerd. De man heeft vanaf het moment dat de beschikking in 2019 is gewezen moeite om zich aan de zorgregeling te houden. Zo heeft de man [minderjarige] in de zomervakantie van 2023 twee weken langer bij zich gehouden en hebben er incidenten plaatsgevonden waarbij de man [minderjarige] niet heeft opgehaald van school. Bij vonnis in kort geding van 5 november 2024 is de man veroordeeld om de zorgregeling na te komen op straffe van een dwangsom. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. In januari 2025 hebben partijen een aanvaring gehad en sindsdien haalt de man [minderjarige] helemaal niet meer op. De man is onbereikbaar en heeft de vrouw én [minderjarige] op alle mogelijke communicatiekanalen geblokkeerd. Het handelen van de man heeft een enorm effect op het welzijn van [minderjarige] . [minderjarige] is dol op haar vader en wil graag bij de man, en haar halfzusje, zijn waardoor zij telkens teleurgesteld is als de man haar niet komt ophalen. Inmiddels is de deurwaarder belast met het incasseren van de verbeurde dwangsommen, maar ook dat lijkt geen indruk te maken. De man is op geen enkele manier bereid om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Nu de man klaarblijkelijk geen zorgregeling meer wenst, acht de vrouw het van belang dat er formeel geen zorgregeling wordt vastgelegd. Hoewel de vrouw hoopt dat de man uiteindelijk weer contact met [minderjarige] op gaat nemen, is het voor nu van belang dat [minderjarige] duidelijkheid heeft en niet telkens teleurgesteld wordt.
4.2
Wat het verzoek om eenhoofdig gezag betreft, voert de vrouw aan dat de man zich heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . Hij weet niet meer wat er bij haar speelt en hoe zij zich ontwikkelt. Daarbij heeft de man iedere vorm van contact verbroken waardoor de vrouw hem niet kan bereiken om toestemming te vragen of zij niet met hem kan overleggen. De vrouw ondervindt daardoor belemmeringen als er gezagsbeslissingen over [minderjarige] genomen moeten worden. Zij is bijvoorbeeld niet met [minderjarige] op vakantie geweest omdat de man daarvoor geen toestemming gaf. Ook heeft de ADHD-test, die bij [minderjarige] afgenomen moest worden, veel vertraging opgelopen doordat de man onbereikbaar was. Hoewel de man nadrukkelijk zelf de keuze heeft gemaakt om uit contact te treden, zegt de vrouw toe dat zij de man zal blijven informeren over het welzijn van [minderjarige] , als de man tenminste toestaat dat deze informatie hem kan bereiken.
4.3
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat zij de man en haar halfzusje mist. Zij wil heel graag dat de man haar weer komt ophalen. Desondanks vindt [minderjarige] het goed als de vrouw voortaan alleen beslissingen over haar kan nemen. Doordat de man onbereikbaar is kon zij namelijk niet op vakantie. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat zij wel eens met haar familie praat over de situatie maar nooit met anderen.
4.4
De Raad adviseert, samengevat, om de verzoeken van de vrouw toe te wijzen. Het is erg verdrietig dat [minderjarige] graag contact met de man wil, maar dat de man op geen enkele manier te bewegen is om het contact met haar te hervatten. Zelfs de inzet van dwangsommen heeft de man niet van gedachten doen veranderen. Doordat er geen contact is, heeft de man geen zicht meer op de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] . Bovendien is hij onbereikbaar voor de vrouw waardoor hij het gezag over [minderjarige] niet naar behoren samen met de vrouw kan uitoefenen. De Raad kan daardoor de verzoeken van de vrouw volgen. De Raad neemt daarbij ook in aanmerking dat het altijd mogelijk is om in de toekomst de omgang te hervatten indien de man daar weer toe bereid en in staat is.

5.De beoordeling

Gezag
5.1
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen het gezamenlijk gezag is vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarige krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde
omstandigheden. Uit hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat
de onderlinge verstandhouding tussen partijen is verstoord en de zorgregeling niet meer
wordt nagekomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden ten
opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van de beschikking van deze rechtbank van 29
april 2019 dermate zijn gewijzigd dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
5.3
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat partijen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat partijen in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [minderjarige] kunnen voordoen. Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat hiervan geen sprake is. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de vrouw dat de man reeds geruime tijd onbereikbaar is voor de vrouw en [minderjarige] , waardoor het niet mogelijk is contact met hem te leggen wanneer de situatie van [minderjarige] daarom vraagt. De komende tijd zullen er beslissingen genomen moeten worden waarvoor in verband met het gezamenlijk gezag toestemming van de man is vereist, zoals medische beslissingen en inschrijvingen bij een school. Door het ontbreken van contact en de mogelijkheid tot contact met de man kunnen deze beslissingen niet (voortvarend) worden genomen. Bovendien is de vrouw nu al tegen praktische belemmeringen in de uitoefening van haar gezag over [minderjarige] aangelopen. Zo is de vrouw niet met [minderjarige] op vakantie kunnen gaan naar het buitenland en heeft de ADHD-test voor [minderjarige] vertraging opgelopen. De rechtbank benadrukt dat hierdoor niet alleen de vrouw wordt belemmerd in haar taak als verzorgende ouder maar dat ook [minderjarige] wordt geschaad in haar ontwikkeling.
5.4
Daarbij heeft de man de afgelopen periode laten zien dat hij geen invulling wil of kan geven aan het ouderlijk gezag. De man heeft sinds januari 2025 al het contact met de vrouw én [minderjarige] verbroken. De rechtbank is dan ook, evenals de Raad, van oordeel dat de man op dit moment niet weet wat er zich in het leven van [minderjarige] afspeelt en bij welke gezagsbeslissingen zij het meest gebaat is. Daarbij heeft de rechtbank niet de verwachting dat de situatie aan de zijde van de man binnen afzienbare termijn positief zal veranderen omdat zelfs de inzet van dwangsommen de man er niet toe heeft gezet het contact te hervatten. Klaarblijkelijk is er niets wat de man van gedachten kan doen veranderen. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank nog eens bevestigd door het feit dat de man de keuze heeft gemaakt om niet bij de mondelinge behandeling te verschenen.
5.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over haar wordt belast. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
Omgangsregeling
5.6
Aangezien de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, het gezamenlijk gezag van partijen zal wijzigen en zal bepalen dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig gezag zal zijn belast, kwalificeert de rechtbank het onder II gedane verzoek van de vrouw als een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling op grond van artikel 1:377e BW.
5.7
In artikel 1:377e BW staat dat een omgangsregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.8
Vaststaat dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat de zorgregeling niet naar behoren wordt nagekomen en er sinds januari 2025 helemaal geen contact meer tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Uit het gesprek met [minderjarige] is gebleken dat [minderjarige] ontzettend veel verdriet heeft over de situatie. Zij wil de man, en haar halfzusje, graag weer zien en wordt continu teleurgesteld als de man haar niet komt ophalen. Desondanks lijkt de man in geen enkel opzicht te motiveren de zorgregeling weer na te komen. Hoewel het verdriet van [minderjarige] al genoeg zou moeten zijn voor de man om de zorgregeling na te komen, heeft zelfs de inzet van dwangsommen de man niet van gedachten doen veranderen. De rechtbank vindt deze houding van de man zeer kwalijk en zeker niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van de vrouw toegewezen moet worden. Door geen omgangsregeling vast te stellen wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie en wordt [minderjarige] in ieder geval niet voortdurend teleurgesteld als de man niet op de afgesproken contactmomenten verschijnt.
5.9
De rechtbank wenst te benadrukken dat toewijzing van de verzoeken van de vrouw contact tussen [minderjarige] en de man in de toekomst niet in de weg staat. Ook een ouder zonder gezag heeft het recht op omgang met zijn kind, zo staat in de wet. [minderjarige] heeft recht op omgang met de man, net als de man recht heeft op omgang met [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] ook veel behoefte heeft aan omgang met de man. Zij heeft de rechter verteld dat zij een leuke vader heeft en dat ze hem graag ziet. Hoewel de rechtbank [minderjarige] omgang met de man bij uitstek gunt, dient de man daarvoor nu het initiatief te nemen. De rechtbank hoopt ten zeerste dat de man het contact met [minderjarige] weer gaat oppakken. [minderjarige] mist hem en haar halfzusje. Tot slot spreekt de rechtbank de hoop en het vertrouwen uit richting de vrouw dat zij het contact tussen de man en [minderjarige] op het moment dat de man weer contact zoekt, zal blijven ondersteunen en faciliteren.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.1
De rechtbank zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd worden.
Proceskosten
5.11
Omdat partijen een relatie hebben gehad en deze zaak betrekking heeft op hun kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015;
6.2
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2019, dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de man en de [minderjarige] ;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de onder 6.1 genoemde beslissing in het centraal gezagsregister;
6.5
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025, door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.