4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-028015-22, feit 1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
Betrouwbaarheid aangever en steunbewijs
Vast staat dat verdachte en aangever elkaar op enig moment in 2021 hebben leren kennen. Zij hadden veelvuldig contact en spraken vaak met elkaar af. Ook is vast komen te staan dat aangever in de ten laste gelegde periode geldbedragen aan verdachte heeft betaald. Hij nam dit geld op en betaalde verdachte dan contant. Ook heeft hij meerdere geldbedragen overgemaakt aan kennissen van verdachte. Over hoe zij elkaar hebben leren kennen, hoe zij het contact vormgaven en wat de aanleiding was van de door aangever gedane betalingen, lopen de verklaringen van aangever en verdachte uiteen.
Uit de verklaringen van aangever komt naar voren dat hij verdachte heeft leren kennen via [naam 1]. [naam 1] heeft aangever op 12 januari 2021 bij zijn bedrijf benaderd met het verhaal dat zij diamanten wilde doorverkopen. Als aangever geld aan haar kon betalen, zou hij met winst terugbetaald worden. Dit leek aangever een goede deal en zij hielden daarom contact. Op een gegeven moment meldde [naam 1] dat de diamanten vals zouden zijn. Aangever heeft het geldbedrag voor de diamanten uiteindelijk nooit betaald, maar het contact met [naam 1] werd per e-mail voortgezet. Via die weg werd verdachte door [naam 1] aan aangever geïntroduceerd. Volgens [naam 1] zou verdachte over baren goud en veel geld beschikken. Ook zou zij een erfenis van € 1.7 miljoen ontvangen op het moment dat zij haar familie kon uitkopen. Op dat moment startte volgens aangever het contact en de ontmoetingen tussen hem en verdachte.
Met betrekking tot de goudbaren werd aangever verteld dat deze moesten worden ondergebracht bij [getuige] en dat daar een geldbedrag voor moest worden betaald. Als aangever dit zou doen, zou hij in ruil daarvoor een aantal van die goudbaren ontvangen. Aangever heeft geld overgemaakt naar [getuige]. Op dat moment had aangever al veelvuldig contact met verdachte en spraken zij ook af. Aangever heeft de goudbaren nooit ontvangen. Vervolgens heeft verdachte beloofd dat zij zou regelen dat [getuige] hem zou terugbetalen. Ook dit is niet gebeurd. Aan aangever werd ook voorgehouden dat wanneer hij haar kon helpen met de betalingen aan haar familie, de erfenis van € 1.7 miljoen vrij zou komen en hij hier door verdachte ruimschoots voor gecompenseerd zou worden. De betalingen voor de erfenis zouden volgens verdachte via een notaris lopen. Aangever is hierin meegegaan en heeft gedurende de ten laste gelegde periode hoge geldbedragen betaald aan verdachte. Hij werd telkens in het vooruitzicht gesteld dat de erfenis bijna vrij zou komen. Hij heeft verschillende keren geldbedragen opgenomen en aan verdachte overhandigd. Omdat verdachte niet over een eigen bankrekening zou beschikken, heeft hij ook geldbedragen naar rekeningen van derden overgemaakt ten behoeve van verdachte. Volgens aangever bleef verdachte hem voorhouden dat hij deze geldbedragen allemaal terugbetaald zou krijgen. Aangever heeft echter slechts in totaal € 1.500,- ontvangen.
Verdachte ontkent dat zij aangever heeft opgelicht en heeft kort gezegd verklaard dat zij geld van verdachte, zonder dat daarover afspraken zijn gemaakt, heeft geleend en zij altijd de intentie heeft gehad om de geleende geldbedragen aan hem terug te betalen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever, is onder meer van belang of deze op de kernpunten min of meer consistent, logisch en volledig zijn. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maken deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Ook is het van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daar is naar het oordeel van de rechtbank sprake van. De rechtbank overweegt als volgt.
De verklaring van aangever wordt allereerst bevestigd door de mailwisseling die heeft plaatsgevonden tussen hem, [naam 1] en [verdachte]. In die e-mails wordt er door [naam 1] en verdachte gesproken over betalingen aan [getuige] in ruil voor goudbaren, terwijl verdachte in het verhoor bij de politie ontkent een [naam 1] te kennen of iets van goudbaren af te weten. Aangever ontvangt daarbij ook foto’s van de ID-kaart en bankpas van [getuige]. Ook heeft aangever e-mails ontvangen die afkomstig lijken te zijn van [getuige]. Uit die e-mails blijkt dat aangever hem heeft betaald en wacht op de levering van de goudbaren. Uit de verhoren van [getuige] is gebleken dat deze e-mails niet van hem afkomstig zijn geweest en dat het gehanteerde e-mailadres niet van hem is. Hij verklaart ook dat het zou kunnen dat verdachte en haar partner beschikking hadden over zijn bankpas en ID-kaart. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen, mede omdat verdachte zelf verklaard dat er inderdaad op haar verzoek geld is overgemaakt aan [getuige]. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat er valselijk gebruik is gemaakt van de gegevens en het e-mailadres van [getuige] en aangever hierdoor in de veronderstelling was dat hij rechtstreeks contact had met hem. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die, al dan niet samen met een ander, voornoemde mails van [getuige] heeft opgemaakt om aangever onder valse voorwendselen te bewegen tot het betalen van geld. Ook bevestigen deze e-mails dat verdachte aangever een onjuiste voorstelling van zaken voorhield. De e-mails leveren dan ook steunbewijs op voor de verklaring van aangever.
Ook de verklaring van [getuige] zelf ondersteunt de verklaring van aangever. Hij verklaart geld van aangever op zijn bankrekening te hebben ontvangen. Telkens als dit gebeurde, haalde hij dit geld er vanaf en gaf hij dit aan [medeverdachte], de partner van verdachte. Hij zegt voor deze dienst ook geld te hebben ontvangen.
De verklaring van aangever wordt verder bevestigd door het proces-verbaal waarin de tussen aangever en verdachte gevoerde Skypegesprekken zijn opgenomen. Uit deze gesprekken komt naar voren dat aangever dringend geld nodig heeft en aan verdachte vraagt of zij het door hem betaalde geld zo spoedig mogelijk kan terugbetalen. Los van de vraag of aangever sturende vragen stelt in deze gesprekken die hij heeft opgenomen, wordt door verdachte bevestigd dat er geld terugbetaald moet worden. Zij meldt in de gesprekken ook meerdere keren dat zij de notaris moet benaderen om dit gedaan te krijgen, terwijl zij in haar verhoren bij de politie ontkent dat zij heeft gesproken met aangever over de betrokkenheid van een notaris. De rechtbank acht de mededelingen die verdachte in deze gesprekken heeft gedaan dus ondersteunend aan de verklaringen van aangever voor wat betreft de mededelingen die verdachte over de erfenis en de notaris heeft gedaan.
Ook de verklaring van aangever dat hij grote bedragen voor verdachte heeft gepind in Utrecht en verschillende geldbedragen heeft gestort op rekeningen van kennissen van verdachte vindt steun in het dossier. Uit zijn bankgegevens blijkt dat hij grote geldbedragen heeft opgenomen in Utrecht en geldbedragen heeft overgemaakt naar verschillende rekeningen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de transacties die genoemd worden op pagina 169 van het dossier. Verdachte heeft over die transacties verklaard dat dit rekeningnummers betreffen van kennissen van haar, dat het klopt dat aangever geld op die rekeningen heeft gestort en dat die kennissen het geld aan haar betaalden.
Ten slotte dragen ook de vermoedelijk vals opgemaakte stukken die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef, verder bij aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever. In één van die stukken wordt ook het bedrijf van aangever benoemd. Door de politie is geconcludeerd dat die stukken vervalst lijken met het doel te overtuigen dat er geld beschikbaar gaat komen en/of om geld over te maken. Ook dit past bij het door aangever geschetste scenario dat verdachte telkens bezig was om hem te overtuigen van haar leugens.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever ten aanzien van de verdenking steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tegenover dit alles staat de ontkennende verklaring van verdachte, die op onderdelen door de bewijsmiddelen wordt weerlegd. Voornoemd steunbewijs doet sterk afbreuk aan de verklaring van verdachte dat zij het geld van verdachte heeft geleend en zij van plan was om dit terug te betalen. Voor dat laatste biedt het dossier ook onvoldoende aanwijzingen. Dat verdachte aangever drie keer een klein deel van het totaalbedrag heeft terugbetaald, doet daar niet aan af. Het terugbetaalde bedrag staat op geen enkele wijze in verhouding met het door verdachte betaalde geldbedrag. Daarnaast is verdachte de vele beloftes dat zij het geld zou terugbetalen, maar ook de door haar getroffen betalingsregeling, nooit nagekomen. De rechtbank ziet hierin dus aanleiding om te oordelen dat verdachte niet van plan is geweest om de geldbedragen terug te betalen of om de door haar gemaakte terugbetalingsafspraken na te komen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook volstrekt onaannemelijk. De rechtbank maakt hieruit ook op dat haar oogmerk gericht was op de wederrechtelijke bevoordeling van haarzelf.
Nu de verklaring van aangever op een groot aantal onderdelen steun vindt in objectieve bewijsmiddelen, zal de rechtbank van de juistheid van de verklaringen van aangever uitgaan en deze bij de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen.
Samenweefsel van verdichtsels
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte steeds leugenachtige mededelingen heeft gedaan, zich als een ander heeft voorgedaan, en vervalste stukken heeft opgemaakt. Door deze handelingen, wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging, is telkens bij aangever de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen. Aangever is hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting door een samenweefsel van verdichtsels.
Had verdachte de onjuiste voorstelling van zaken moeten doorzien?
De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Er is geen sprake van oplichting wanner het slachtoffer - gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
De rechtbank ziet in de verklaringen van aangever terug dat hij twijfels heeft gehad over de hele gang van zaken en dat roept de vraag op of de leugens van verdachte wellicht door hem doorzien hadden moeten worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat aangever een kwetsbare, oudere man betreft, wat bij de beoordeling van de vraag of hij de leugens van verdachte had moeten doorzien een grote rol speelt. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat aangever geleidelijk werd meegezogen in de leugens van verdachte en hierin steeds verder verstrikt is geraakt. Verdachte en aangever hebben binnen een korte periode een innige band opgebouwd, waarbij zij elkaar regelmatig zagen. Die vertrouwensrelatie is door verdachte gebruikt om aangever te bewegen geld af te geven en hem ervan te overtuigen dat hij zijn geld ook terug zou krijgen. Op een gegeven moment had aangever dusdanig hoge geldbedragen aan verdachte betaald, dat het voor hem moeilijk was om zich nog aan de situatie te onttrekken. Ondertussen is ook te zien dat verdachte hier aanhoudend misbruik van blijft maken en blijft inspelen op het gevoel van aangever dat hij het door haar beloofde geld betaald zou krijgen. In zowel de verklaringen van aangever als het proces-verbaal waarin de tussen aangever en verdachte gevoerde Skypegesprekken zijn opgenomen, leest de rechtbank telkens de hoop van aangever dat hij het geld van verdachte terugbetaald zou krijgen en de beloftes door verdachte dat het goed zal komen. Hij heeft zich weliswaar afgevraagd of verdachte hem ooit zou terugbetalen, maar elke keer liet hij zich opnieuw overtuigen door de leugens van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank het causaal verband tussen het oplichtingsmiddel en de afgifte van geld door aangever, bewezen acht.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de oplichting samen met anderen heeft begaan, namelijk met de partner van verdachte, [medeverdachte]. Hoewel over een verdere rolverdeling weinig bekend is, blijkt uit de verklaring van [getuige] dat [medeverdachte] ervoor zorgde dat het geld van aangever op de rekening van [getuige] werd gestort. Dat geld moest [getuige] vervolgens opnemen en aan [medeverdachte] overhandigen. [getuige] verklaart dat verdachte er ook bij was wanneer zij hierover spraken, omdat verdachte en [medeverdachte] bijna altijd samen waren. Zoals reeds genoemd zijn er in de woning waar verdachte en [medeverdachte] verbleven vermoedelijk vervalste stukken aangetroffen die verband houden met de verdenking. Ook is er tijdens de doorzoeking de telefoon van [medeverdachte] in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat er berichten tussen [getuige] en aangever zijn aangetroffen die zien op geld dat door aangever is verstrekt. Ook zijn er berichten aangetroffen die betrekking hebben op de aankoop van goudbaren. Verder blijkt de betrokkenheid van [medeverdachte] uit zijn bijdrage in de hiervoor genoemde Skypegesprekken. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en dat beiden een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de oplichtingsmiddelen die aangever ertoe hebben bewogen om grote geldbedragen af te geven.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van oplichting.
02-028015-22, feit 2
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat de geldbedragen die aangever heeft overgemaakt op rekeningen van kennissen van verdachte, uiteindelijk bij verdachte terecht kwamen. Daarnaast heeft verdachte op meerdere momenten in de ten laste gelegde periode rechtstreeks grote bedragen ontvangen van aangever. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de opbrengst die afkomstig is uit eigen misdrijf als bewezenverklaard onder feit 1 voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan het meermalen eenvoudig witwassen. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de overige ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft gepleegd, zodat zij van deze delen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
02-262383-24
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen staat vast dat er op 31 maart 2022 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen aangever, verdachte en een vriendin van haar. Aangever had met verdachte afgesproken omdat zij telefonisch had laten weten dat zij wilde afspreken zodat zij een terugbetaling kon doen. Aangever heeft om die reden in vertrouwen zijn pinpas en pincode aan verdachte en haar vriendin gegeven. Aangever was in de veronderstelling dat zij hiermee de contante geldbedragen die zij mee had op zijn rekening zou storten. Later blijkt dat er rond het afgesproken tijdstip geen bedrag is bijgeschreven op de rekening van aangever, maar een bedrag van in totaal € 10.000,-- is afgeschreven. Ook is er ongeveer tien minuten nadat er gepind is een geldbedrag van € 5.000,-- van de rekening van aangever overgeschreven naar een rekening van een kennis van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane mededelingen dat hij terugbetaald zou worden in het licht van de bewezenverklaarde oplichting moet worden gezien. Dit voorval vond ook plaats in die periode. Verdachte heeft ook op die dag gebruik gemaakt van de kwetsbaarheid van verdachte en heeft zijn pinpas en pincode in het verlengde van de door haar gepleegde oplichting verkregen. Zij en haar vriendin hebben vervolgens onbevoegd gebruik gemaakt van zijn pinpas. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag met een valse sleutel.