In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van 17 juni 2024, waarin haar een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is toegekend. Eiseres had op 23 juli 2024 bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft pas na de wettelijke beslistermijn van vier maanden gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank stelt dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een termijn van vier maanden opgelegd om het UWV de tijd te geven voor een zorgvuldige heroverweging. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het UWV niet tijdig heeft gereageerd op de ingebrekestelling van eiseres.
Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht van € 51,- aan haar moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.