4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Vast staat dat aangeefster omstreeks 14 augustus 2023 via Snapchat in contact is gekomen met de gebruiker van het account [gebruikersnaam] en dat dit contact kort daarna is overgegaan met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dan met name via WhatsApp. Via WhatsApp heeft de gebruiker van dit telefoonnummer ook een foto van een rijbewijs
en een paspoort van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] naar aangeefster verstuurd. Uit gegevens van het CIOT is gebleken dat dit telefoonnummer staat geregistreerd op naam van [verdachte] met als [adres 1] te [geboorteplaats].
Ook staat vast dat aangeefster steeds op verzoek van de gebruiker van dat telefoonnummer geldbedragen heeft overgemaakt naar vier verschillende rekeningnummers, waaronder het rekeningnummer [rekeningnummer 1]. Uit de opgevraagde bankgegevens is gebleken dat dit rekeningnummer staat geregistreerd op naam van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1991 met als [adres 2] te [geboorteplaats]. De andere rekeningnummers waarnaar geld is overgemaakt zijn [rekeningnummer 2] ten name van [naam 1], [rekeningnummer 3] ten name van [naam 2] en [rekeningnummer 4] ten name van [naam 3]. In totaal heeft zij € 18.423,40 overgemaakt, waarvan de eerste betaling op
9 september 2023 en de laatste op 9 januari 2024.
Is verdachte de persoon achter het contact met aangeefster?
Aangeefster heeft verklaard dat de gebruiker van voormeld telefoonnummer aan haar heeft opgegeven te zijn [verdachte]. Het rijbewijs en het paspoort, waarvan via WhatsApp een foto naar aangeefster is verzonden, behoren ook toe aan verdachte. Dit zijn officiële en persoonlijke documenten, waarvan in zijn algemeenheid mag worden verondersteld dat alleen de eigenaar deze documenten in zijn of haar bezit heeft. Het telefoonnummer staat ook geregistreerd op naam van verdachte met adresgegevens waar hij ook heeft gewoond. Voorts is het eerste contact tussen hen gelegd met een Snapchataccount, waarvan de naam van het account overeenkomsten heeft met de persoonsgegevens van verdachte. Daar komt nog bij dat één van de rekeningnummers waarnaar aangeefster geld heeft overgemaakt, staat geregistreerd op naam van verdachte met adresgegevens waar hij ook heeft gewoond. Uit de verklaring van de rekeninghouder van één van de andere rekeningnummers, te weten [naam 2], blijkt dat hij ook naar verdachte wijst. [naam 2] heeft onder meer verklaard dat hij had aangenomen dat het geld afkomstig was van [verdachte], die hij al kende toen ze 15 of 16 jaar oud waren. Ook de andere rekeninghouder [naam 1] wijst naar verdachte. Hij heeft onder meer verklaard dat hij van [verdachte] heeft begrepen dat hij een relatie had met aangeefster en dat hij een verhaal bij haar ophing om geld te krijgen. Zo vertelde hij haar telkens dat hij geld nodig had om dingen te betalen. [verdachte] vertelde haar verder steeds dat zij elkaar zouden ontmoeten en daar heeft hij gebruik van gemaakt. Ook noemde hij de naam van aangeefster, te weten “[voornaam]”. Verder heeft [naam 1] verklaard dat hij zag dat verdachte in het begin aardig tegen haar was, maar dat hij later ook tegen haar schreeuwde. Dit sluit aan bij de verklaring van aangeefster en de inhoud van de WhatsAppberichten.
Hoewel dit buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden, neemt de rechtbank ook mee dat er met het e-mailadres “[e-mailadres]”, e-mails zijn verstuurd naar zowel de huidige als de voormalige werkgever van aangeefster, waarvan het mailadres overeenkomsten heeft met de persoonsgegevens van verdachte. In één van die e-mails heeft de afzender bovendien geschreven dat hij “[verdachte] [geboortedag]-1991” is.
Het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, maakt dat voor de rechtbank onomstotelijk vaststaat dat verdachte de persoon was die achter het contact met aangeefster heeft gezeten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging ter zitting aangehaalde rechtspraak niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. In de aangehaalde zaak ging het immers maar om één aanwijzing en had de rechtbank geoordeeld dat het enkele feit dat de rekening bij Bunq op naam van de verdachte stond, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte de beschikking had over die rekening. In deze zaak gaat het echter niet om één, maar om een veelvoud aan aanwijzingen. Alle elementen die aangeefster in haar aangifte naar voren heeft gebracht wijzen naar verdachte.
Daarbij komt dat de verdediging haar alternatieve scenario, dat verdachte niet de persoon is geweest achter de berichten, geen handen en voeten heeft gegeven. Bovendien is dit ook pas voor het eerst op de zitting en bij monde van de raadsvrouw naar voren gebracht. Verdachte zelf heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Het alternatieve scenario is daarom ook volstrekt ongeloofwaardig.
Is er sprake van oplichting?
Oplichting als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het door aanwending van een oplichtingsmiddel (door het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels) een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten - onder meer - de afgifte van een goed, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Degene die zich hieraan schuldig maakt handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de hiervoor genoemde oplichtingsmiddelen.
Een verdichtsel is een opzettelijke onwaarheid, dat wil zeggen, een mededeling waarvan
de dader de onjuistheid kende. Omdat het wetsartikel een samenweefsel van verdichtsels vereist, is een enkele leugen of verzwijging ontoereikend om tot bewezenverklaring van oplichting te komen. Wel voldoende is een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Dat de in de tenlastelegging vermelde uitlatingen richting aangeefster zijn gedaan staat voor de rechtbank vast. De uitlatingen volgen immers uit de aangifte en uit de naar aangeefster verstuurde WhatsAppberichten. Dit wordt overigens ook niet door de verdediging betwist.
De verdediging stelt in de eerste plaats dat niet kan worden vastgesteld dat de uitlatingen leugens zijn geweest en dat het ook niet onmogelijk is dat verdachte terugbetalingen heeft verricht. In de tweede plaatst stelt de verdediging dat de uitlatingen geen samenweefsel van verdichtsels oplevert.
De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt hiertoe het volgende.
Het eerste contact is gezocht door verdachte. Uit de WhatsAppberichten leidt de rechtbank af dat verdachte eerst het vertrouwen heeft proberen te winnen van aangeefster. Verdachte stuurde lieve berichten naar haar en zei tegen haar dat hij gek op haar is. Ook stuurde hij dat ze mooie kinderen zouden krijgen en dat hij van haar houdt. Op 28 augustus 2023 vertelde aangeefster verdachte over haar kwetsbaarheden, waarop verdachte zei dat ze gewoon moet doorgaan. Vrij snel daarna, op 9 september 2023, begon verdachte haar geleidelijk om geld te vragen. Eerst voor zijn neef in Turkije en daarna om uiteenlopende redenen die ook in de tenlastelegging zijn genoemd, waarna aangeefster het geld ook steeds overmaakte. Enerzijds beweerde verdachte schulden te hebben en in geldnood te zitten, maar anderzijds stuurde hij aangeefster ook foto’s en filmpjes van stapels bankbiljetten en een geldtelmachine. Uit de WhatsAppberichten blijkt verder dat hij haar om geld bleef vragen en zij alleen om de terugbetaling daarvan. Op geen enkel moment valt uit de WhatsAppberichten af te leiden dat er door verdachte geld aan haar is terugbetaald. Op 25 november 2023 stuurde aangeefster ook naar hem dat ze al drie maanden geen euro heeft teruggezien. Daar komt bij dat [naam 1] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij een verhaal bij aangeefster ophing om geld te krijgen en haar daarbij steeds heeft verteld dat hij haar zou ontmoeten en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt, omdat zij hem graag wilde zien. Toen aangeefster op een gegeven moment weigerde om nog langer geld naar hem over te maken, werd verdachte steeds dreigender naar haar en eiste hij onder allerlei dreigementen geld van haar, zo blijkt uit de WhatsAppberichten ná december 2023. Ook [naam 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte in het begin aardig was tegen haar, maar dat hij later ook tegen haar schreeuwde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met een complex geheel aan leugens en misleiding aangeefster bewogen tot afgifte van de geldbedragen, waarbij hij haar structureel in een valse realiteit heeft gebracht en gehouden. Verdachte deed zich voor als een persoon met serieuze intenties, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid, wat bij verdachte ook kenbaar was, met het enkele doel om geld van haar te krijgen. Onder de valse verwachting dat verdachte een toekomst met haar wilde opbouwen en het geld aan haar zou terugbetalen, heeft zij het geld steeds overgemaakt. Uit het feit dat hij haar op enig moment is gaan bedreigen, leidt de rechtbank af dat hij nooit de intentie heeft gehad om het geld aan haar terug te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorgaande daarom een samenweefsel van verdichtsels op.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit.
Feit 2
Zoals hierboven is overwogen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal € 18.423,40 heeft verworven, waarvan hij wist dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf, te weten door oplichting van [aangeefster].