4.3.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1
Feit 2 - Verkoop 19 kilogram hasj op 3 juni 2015
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken, observaties en processen-verbaal van bevindingen, stelt de rechtbank vast dat:
- [naam 1] op 2 juni 2015 bij [verdachte] 20 kilo hasj heeft besteld.
- Zij voor de volgende dag aanvankelijk afspreken bij de ‘ [growshop 2] ’ (de [growshop 2] ), maar de locatie wordt gewijzigd naar ‘ [growshop 1] ’ aan [adres 2] in [plaats 1] omdat er veel politie in [plaats 2] is.
- Zowel [naam 1] als [verdachte] op 3 juni 2015 het pand aan [adres 2] ingaan en het pand gezamenlijk verlaten.
- Zij gezamenlijk in een Peugeot 1007 met [kenteken 1] vertrekken richting industrieterrein [adres 3] .
- Zij, blijkens zendmastgegevens, meer dan een kwartier in de directe omgeving van de [adres 3] verblijven.
- [naam 1] korte tijd later in de buurt van Antwerpen wordt staande gehouden in de Peugeot 1007 met [kenteken 1] . Er wordt dan 19 kilogram hasj in de auto aangetroffen.
- De hasj is in beslag genomen en testte positief op THC.
- Ook de telefoon van [naam 1] is in beslag genomen en daarop worden de tekstberichten van 3 juni 2015 van en naar [verdachte] aangetroffen.
Op grond van deze, uit de bewijsmiddelen volgende, feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op 3 juni 2015 19 kg hasj aan [naam 1] heeft verkocht. Ondanks dat niet is waargenomen dat [verdachte] de hasj aan [naam 1] heeft overgedragen, volgt uit de bewijsmiddelen dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] op 3 juni 2015 de 19 kilo hasj aan [naam 1] heeft verkocht.
Medeplegen
Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] op 3 juni 2015 op het moment van de ontmoeting tussen [naam 1] en [verdachte] in [growshop 1] aan [adres 2] aanwezig was. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] die dag door [medeverdachte 3] wordt gewaarschuwd dat hij wordt achtervolgd, waaruit [verdachte] begrijpt door de politie, waarna de afspraak tussen [verdachte] en [naam 1] wordt verplaatst van de [growshop 2] naar [growshop 1] in [plaats 1] . Echter, uit het dossier volgt onvoldoende dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wetenschap hadden van de verkoop en levering van de 19 kilo hasj en dat zij daaraan een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd. Nu de rechtbank op grond van het dossier dus niet kan vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] , en ook overigens niet is gebleken van betrokkenheid van anderen bij de verkoop, kan medeplegen van dit feit niet worden bewezen. De rechtbank zal [verdachte] daarom ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van 19 kilogram hasj.
4.3.3.2
Feit 2 - Pseudokoop 1 kilogram hennep op 2 juni 2015
4.3.3.2
Beroep op bewijsuitsluiting
Het standpunt van de verdediging
Op 2 juni 2015 heeft er in de [growshop 2] een pseudokoop van 1.055 gram hennep plaatsgevonden. [verdachte] heeft deze hennep aan twee undercoveragenten verkocht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat daarbij het Tallon-criterium is geschonden. De undercoveragenten hebben het initiatief tot de koop van de kilogram hennep genomen. Daartoe hebben zij [verdachte] een groot geldbedrag geboden, herhaaldelijk pogingen gedaan een nieuw contact met [verdachte] tot stand te brengen gericht op het verkrijgen van verdovende middelen en [verdachte] herhaaldelijk bericht om hem te verleiden met geld, terwijl [verdachte] niet reageerde op hun verzoeken dan wel aangaf niet te kunnen leveren. De raadsman is gelet op voornoemd standpunt van mening dat het bewijs, dat is verkregen door uitlokking, dient te worden uitgesloten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het Tallon-criterium, nu het opzet van [verdachte] van meet af aan gericht was op de handel in verdovende middelen. De berichten van de undercoveragenten aan [verdachte] met de vraag of hij nog meer verdovende middelen heeft, dateren van na de pseudokoop en zien daar dus niet meer op.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het in de rechtspraak ontwikkelde Tallon-criterium volgt dat een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. De rechtbank is van oordeel dat dit Tallon-criterium in deze zaak niet is geschonden en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de undercoveragenten in eerste instantie aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben gevraagd of zij ‘spul’ konden leveren. Daarop heeft [medeverdachte 5] een bericht gestuurd naar [verdachte] . [verdachte] heeft de undercoveragenten, na aankomst in de growshop, vervolgens gevraagd wat zij wilden hebben. Daarop hebben zij geantwoord dat zij ‘handel’ wilden hebben en hebben ze gevraagd wat hij allemaal had. Hierop heeft [verdachte] wiet en hasj aangeboden. Deze gang van zaken maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven een verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de processen-verbaal van de undercoveragenten blijkt dat op het moment dat door de undercoveragenten om ‘handel’ werd gevraagd, [verdachte] uit eigen beweging vertelde wat voor soort handel hij had. Ook gaf [verdachte] direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kon hij direct de prijzen noemen en gaf hij zijn telefoonnummer voor als ze nog meer verdovende middelen wilden kopen. Uit het voorgaande blijkt dat het opzet van [verdachte] reeds tevoren was gericht op de verkoop van hennep (en/of hasj). De omstandigheid dat de undercoveragenten later proberen nog meer hennep of hasj te kopen en [verdachte] daar niet op in gaat, doet daar niet aan af.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot bewijsuitsluiting.
4.3.3.2.2
Beoordeling van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de processen-verbaal van bevindingen van de undercoveragenten en de processen-verbaal ten aanzien van de inbeslagneming en het testen van de hennep, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van 1 kilogram hennep. Hij zal worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit nu de rechtbank de rol van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] bij deze verkoop van onvoldoende omvang en gewicht acht om dit als medeplegen te kunnen kwalificeren en ook overigens niet is gebleken van betrokkenheid van anderen bij deze verkoop.
4.3.3.3
Feit 3-
bezit 1.069 hennepstekken en 2,06 kilogram hennep op 22 april 2015 (loods [adres 1] )
4.3.3.3
Rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De loods aan [adres 1] in [plaats 2] is zonder toestemming van [medeverdachte 5] , de huurder, door de politie samen met de toezichthouders binnengetreden en doorzocht terwijl geen sprake was van verdenking van enig strafbaar feit. De bestuurlijke controle zag bovendien op een andere loods. Het belang van het geschonden voorschrift is erin gelegen dat dwangmiddelen niet zonder wettelijke basis mogen worden toegepast. [verdachte] heeft hier nadeel van ondervonden. Al hetgeen in het bedrijfspand is aangetroffen dient daarom van het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen ertoe dient te leiden dat [verdachte] moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. Er is niet binnengetreden op strafrechtelijke titel en er was om die reden ook geen verdenking nodig. Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat [medeverdachte 5] toestemming heeft gegeven om het pand te bekijken. De verbalisanten hadden tijdens de bestuurlijke controle niet de leiding. Pas toen sprake was van een verdenking van overtreding van de Opiumwet nam de politie het over.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat op 22 april 2015 een integrale handhavingsactie heeft plaatsgevonden in de gemeente Etten-Leur . Voor deze controle was onder andere het [adres 4] te [plaats 2] geselecteerd in verband met mogelijk illegale bewoning van het bedrijfspand. Ter ondersteuning van de controleambtenaren van de gemeente waren er vijf verbalisanten van de politie aanwezig. Bij deze controle is door een van de gemeenteambtenaren op de deur van de loods geklopt waarna door [medeverdachte 5] werd opengedaan. Later bleek dat de gemeenteambtenaar niet bij [adres 4] , maar bij [adres 1] had aangeklopt. Op basis van de toestemming van [medeverdachte 5] werd binnengetreden. Immers, uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [medeverdachte 5] weliswaar om een machtiging heeft gevraagd, maar de controleploeg heeft binnengelaten nadat hem meegedeeld was dat een machtiging niet nodig was omdat het een loods betrof. Vervolgens heeft [medeverdachte 5] hen de ruimte laten zien en heeft daartoe uit eigen beweging een verrijdbare koelcel van de muur afgerold en een luik opengemaakt, zodat boven het plafond gekeken kon worden.
Voorts heeft hij desgevraagd de aanhangwagen die buiten voor het pand stond opengemaakt door het slot met een sleutel te openen. Nadat in het kader van zoekend rondkijken voorwerpen zijn aangetroffen die gelinkt konden worden aan het kweken van hennep, is de situatie ter plaatse bevroren en is er overleg gevoerd met de politie en officier van justitie. Pas hierna heeft er een strafrechtelijke doorzoeking plaatsgevonden.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het binnentreden, noch het zoekend rondkijken, noch de doorzoeking onrechtmatig geweest. Van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en oordeelt dat het bewijs rechtmatig is verkregen.
4.3.3.3.2
Beoordeling van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de processen-verbaal met betrekking tot de loods aan [adres 1] , tapgesprekken, observaties, drugstesten en KVI’s, stelt de rechtbank het volgende vast:
- Op 10 maart 2015 wordt [verdachte] met een Volkswagen Golf met [kenteken 2] gezien bij de loods aan [adres 1] in [plaats 2] .
- Op 22 april 2015 zijn in de loods 1.069 hennepstekken, drie zakken met hennep en diverse goederen die benodigd zijn voor de kweek van hennep, zoals droogrekken, groeimiddel, koolstoffilters en armaturen, aangetroffen.
- De aanhanger die voor de loods is aangetroffen was ingericht als hennepkwekerij. In de aanhanger waren assimilatielampen, ventilatoren en een luchtfilter aangebracht. Tevens lagen er bloempotten met resten van hennepplanten in.
- De hennepstekken werden door een verbalisant onderzocht en herkend als zijnde hennep.
- Het dossier noemt meerdere malen ruim 2 kilo, maar uit de KVI’s blijkt dat in ieder geval 906,08 gram hennep in beslag is genomen. De rechtbank zal daarom van die hoeveelheid uitgaan.
- Uit tapgesprekken daterend van voor de controle volgt dat door [verdachte] wordt gesproken over dat “de winkels leeg moeten”, “dat de growshop niet gesloten is”, “dat je bepaalde dingen niet meer mag verkopen, maar dat je dan anders en slimmer moet werken” en “dat je bepaalde producten niet meer mag hebben maar die verkoop je op een andere plaats of loods”. Ook wordt door [verdachte] gesproken over spullen die in de loods liggen en dat “Peer naar de loods is gegaan”.
- Na de controle bij de loods op 22 april 2015 wordt door het observatieteam gezien dat [medeverdachte 5] met hoge snelheid bij de growshop [growshop 3] aan komt rijden, kort naar binnen gaat en weer met hoge snelheid wegrijdt.
- In tapgesprekken daterend van na de controle zegt [verdachte] dat “die rode en blauwe bij die dinge zijn geweest, [adres 1] ”. En: “Ze zijn bij die loods binnen gegaan vandaag. Ze hebben 2000 getroffen.” Op 29 april 2015 zegt [verdachte] : “Ze zijn vorige week bij ons geweest, ze hebben drie vrachtwagens meegenomen”. Op 6 mei 2015 belt [verdachte] met [naam 2] , die op is zoek naar ‘ [naam 3] ’. [naam 2] vraagt aan [verdachte] of hij [medeverdachte 5] al gevonden heeft omdat hij hem dringend nodig heeft. “ [medeverdachte 5] moet het komen uitleggen aan de eigenaar van het pand wat er is gebeurd.” “Ze willen het pand gaan dicht timmeren.” [verdachte] zegt dat [medeverdachte 5] er rond 16.00 uur is en dat ze geen huur meer gaan betalen als die spullen eruit zijn. [naam 2] denkt dat het pand voor 12 maanden wordt dichtgetimmerd “door die aanhanger die voor de deur stond”.
Op grond van vorenbedoelde bewijsmiddelen en vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op 22 april 2015 samen met [medeverdachte 5] 1.069 hennepstekken en 906,08 gram hennep voorhanden heeft gehad. [verdachte] is tijdens de observatie van 10 maart 2015 gezien bij de loods aan [adres 1] . Blijkens de tapgesprekken is hij ook op de hoogte van de spullen die in de loods liggen en zegt hij dat ze “bij
onszijn geweest” en dat ze “2000 (hebben) getroffen”. De rechtbank leidt uit deze gesprekken en de observatie de wetenschap en betrokkenheid van [verdachte] af, niet alleen van de kweekmaterialen, zoals door de verdediging is betoogd, maar ook van de hennep en hennepstekken. De omstandigheid dat bij de observaties niet is gezien dat [verdachte] in de loods is geweest, doet daar niet aan af. Voor het eveneens ten laste gelegde (mede)plegen van telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep en hennepstekken biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Daarvan zal [verdachte] dan ook worden vrijgesproken.
4.3.3.4
Feit 3 - Bezit 125,73 kilogram hennep op 16 mei 2015
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de processen-verbaal van bevindingen, tapgesprekken, observaties, drugstesten en KVI’s, stelt de rechtbank het volgende vast:
- De woning aan [adres 5] in [plaats 3] werd sinds 1 maart 2015 gehuurd door [medeverdachte 6] .
- Op 16 mei 2015 omstreeks 14.00 uur gaat de politie, na een melding van de eigenaar, naar deze woning toe. Verbalisanten horen een brommend geluid, ruiken de geur van hennep en horen dat er diverse personen via de achterzijde de woning verlaten.
- De buurman, [naam 4] , ziet daadwerkelijk personen aan de achterzijde wegrennen en over de schutting klimmen.
- In de woning worden in een grote kast op een van de slaapkamers grote plastic zakken met henneptoppen aangetroffen. Ook in twee andere slaapkamers treffen de verbalisanten plastic zakken met hennep aan. In totaal wordt in de woning 120,73 kilogram hennep aangetroffen.
- Daarnaast is in de inpandige garage van het pand in een Opel Combo 5 kilogram hennep gevonden.
- In deze garage staat ook een grijze Ford Transit. In deze bestelbus wordt op een koffiebeker een speekselspoor veiliggesteld met [SIN-nummer] . Het spoor is geïdentificeerd en matcht met het DNA van [verdachte] .
- [verdachte] en [medeverdachte 6] hebben in februari 2015 telefoongesprekken waarin wordt gesproken over de huur van de woning en het opmaken van bankafschriften met kopieer- en plakwerk zodat het “precies hetzelfde is als echt”.
- In een tapgesprek op 14 mei 2015 met [verdachte] zegt [medeverdachte 6] dat “het klote tapijt helemaal met tapijtreiniger schoongemaakt moet worden” en dat “hij nu in de tuin bezig is”.
- Nadat de politie op 16 mei 2015 de woning aan de [adres 5] is binnengevallen, heeft [verdachte] verschillende gesprekken met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] die betrekking hebben op het vluchten van een aantal mensen. Zo vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 7] of “ze allemaal gevlucht zijn” en als [medeverdachte 7] reageert dat ze allemaal weg zijn gelopen zegt [verdachte] dat “ze allemaal weg van daar moeten” en dat hij er aan komt. [verdachte] heeft vervolgens meerdere telefoongesprekken met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] waarin hij er achter probeert te komen waar hij de vluchters op moet halen.
- [verdachte] heeft op 16 mei 2015 ook een telefoongesprek met [medeverdachte 6] waarin [medeverdachte 6] zegt dat hij gebeld is door de politie en dat hij zich als huurder van de woning moet komen melden. [verdachte] zegt hem dat hij zich niet moet melden, maar dat hij moet onderduiken en dat hij zijn iPhone leeg moet halen.
- Op 18 mei 2015 zegt [verdachte] in een telefoongesprek onder andere: “ze hebben die plek opgeruimd”, “ze hebben daar 125 exact van ons aangetroffen zaterdag”, “ze zijn daar weggevlucht, ze waren daar met z’n zessen. Ze zijn van achter gaan vluchten”, “bij de [locatie 2] , waar de neger bewaakt, waar wij dingen doen” en “er lag daar 125 en alles was bijna droog. Sowieso 400 verlies, maar met verkoop en zo kan het 500 zijn”.
- [medeverdachte 7] en [verdachte] hebben op 16 mei 2015 tussen 14.22 uur en 14.39 uur 8 keer telefonisch contact gehad. De telefoon van [medeverdachte 7] straalde hierbij steeds aan aan [adres 6] te [plaats 3] . De telefoon van [verdachte] maakte bij deze contacten achtereenvolgens gebruik van zendmasten gelegen aan de [straat 1] te [plaats 4] , [straat 2] te [plaats 2] , [straat 3] te [plaats 2] , [straat 4] te [plaats 2] en om 14.39 uur [adres 6] te [plaats 3] .
Uit de bewijsmiddelen en de hiervoor vermelde feiten, in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist dat er 125 kilogram hennep aanwezig was in de woning aan [adres 5] te [plaats 3] en dat hij daarover beschikkingsmacht had. Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] niet alleen betrokken was bij de totstandkoming van de huur van het pand aan de [adres 5] , maar ook dat hij, tijdens het gebruik van het pand als hennepdrogerij, contact had met [medeverdachte 6] (over de schoonmaak van het pand) en een actieve rol speelde nadat de politie in het pand was binnengevallen. Voorts is zijn DNA aangetroffen in een bestelbus die in de inpandige garage van dit pand stond, spreekt hij in tapgesprekken van “exact 125 van
ons” en klaagt hij over het verlies dat is geleden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] deze hennep op 16 mei 2015 samen met anderen aanwezig heeft gehad. De tenlastelegging ziet alleen op 16 mei 2015, de dag van de inval van de politie. Op die dag was de drogerij niet meer in bedrijf, dat blijkt althans niet uit het dossier. Alleen al om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het eveneens ten laste gelegde (mede)plegen van telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep.
4.3.3.5
Feit 4 – bezit hasj en hennep op 9 juni 2015
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 9 juni 2015 in de inpandige garage van de woning aan [adres 7] te [plaats 1] hasj en hennep is aangetroffen. De verdovende middelen zijn in beslag genomen en getest. De MMC-test reageerde positief op THC.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op dat moment de enige bewoner van de woning was en dat alleen hij de sleutel van de woning had. Ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen heeft hij een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] , als huurder van die woning, geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de daar aangetroffen verdovende middelen. [verdachte] heeft verklaard dat hij als enige in de woning woonde en was op het moment van de doorzoeking in de woning aanwezig. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hasj en hennep en dat hij hierover kon beschikken. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het feit in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd, nu dit uit het dossier verder niet blijkt. Omdat in het relaas en in het proces-verbaal van bevindingen verschillende hoeveelheden hasj en hennep genoemd staan, zal in het voordeel van [verdachte] worden bewezenverklaard dat hij 85 gram hasj en 85 gram hennep aanwezig heeft gehad.
4.3.3.6
Feit 1 – handel verdovende middelen
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen is overwogen onder 3 omtrent de partiële niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie voor het onder 1 ten laste gelegde, waar het betreft:
- het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep op 2 juni 2015 te [plaats 2] en het verkopen van hasj op 3 juni 2015 te [plaats 1] (feit 2);
- het aanwezig hebben van hennep op 22 april 2015 te [plaats 2] en
op 16 mei 2015 te [plaats 3] , gemeente Rucphen (feit 3).
De rechtbank gebruikt de informatie die heeft geleid tot de bewezenverklaring van feit 2 slechts in ondersteunende zin bij de beoordeling van het resterende deel van feit 1, waarvoor de officieren van justitie wel ontvankelijk zijn.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015 vanuit de growshops [growshop 2] en [growshop 3] in [plaats 2] en “ [growshop 1] ” aan [adres 2] in [plaats 1] werd gehandeld in hasj en hennep. De rechtbank baseert dit op diverse tapgesprekken waarin door betrokkenen in versluierde termen werd gesproken over het (ver)kopen en leveren van hasj en hennep. Voorts worden hierbij betrokken de observaties bij de growshops, waar veelvuldig auto’s met buitenlandse kentekens werden gezien en waar ook werd waargenomen dat auto’s in de loods werden gereden en dat tassen in en uit auto’s werden geladen. Dat de tapgesprekken daadwerkelijk zien op de handel in verdovende middelen en dat er ook daadwerkelijk verkopen hebben plaatsgevonden volgt onder meer uit de verklaring van [getuige] , de processen-verbaal met betrekking tot de pseudokoop van 1 kilogram hennep op 2 juni 2015 en de op 3 juni 2015 bij [naam 1] aangetroffen 19 kilogram hasj. [getuige] heeft verklaard dat hij meerdere keren bij de growshops is geweest om verdovende middelen op te halen. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken tussen [verdachte] en [naam 1] rond de verkoop van 19 kilogram hasj op 3 juni 2015 dat [naam 1] zonder nadere instructies naar [growshop 1] in [plaats 1] kan rijden, waaruit blijkt dat hij er vaker is geweest. Zo zijn er meer gesprekken waaruit kan worden afgeleid dat er eerder drugs gekocht zijn van verdachten uit onderzoek Biedenkopf, terwijl uit de tapgesprekken niet blijkt dat de afspraken die worden gemaakt voor het verkopen/afleveren van drugs niet zijn doorgegaan. Het verweer dat niet is gebleken van voltooide transacties zodat het verkopen van hennep en hasj niet bewezen kan worden verklaard, faalt dan ook.
Medeplegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [verdachte] bij deze handel in deze softdrugs betrokken is geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit zijn rol heeft bestaan.
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten ieder de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] tijdens de observaties veelvuldig wordt gezien bij de growshops in [plaats 2] en [growshop 1] aan [adres 2] in [plaats 1] . Vaak op momenten dat ook medeverdachten daar aanwezig zijn. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] regelmatig telefonisch contact heeft met medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] . In deze gesprekken wordt onder andere gesproken over ‘de winkel’ en ‘de zaak’. Ook worden hoeveelheden en bedragen genoemd in combinatie met drugsgerelateerde termen en wordt er gesproken over PGP-telefoons. Uit de tapgesprekken blijkt tevens dat [verdachte] afspraken maakt met derden in [growshop 1] aan [adres 2] in [plaats 1] en bij de ‘winkels’ en dat hij veel contact heeft met personen die gebruik maken van Franse telefoonnummers. In deze gesprekken wordt ook herhaaldelijk gesproken over hoeveelheden en bedragen, waarbij uit de gesprekken kan worden opgemaakt dat wordt gesproken over de handel in hasj en hennep. In de gesprekken heeft men het namelijk over onder andere hasj, haze, mint, topjes, kilo, gram, droog, klammerig en indrogen. Gelet op de aard en inhoud van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wetenschap had van de handel in hasj en hennep die in de growshops in [plaats 2] en in [growshop 1] aan [adres 2] in [plaats 1] plaatsvond. Hij heeft met medeverdachten samengewerkt bij deze handel/verkoop. [verdachte] had daarbij een zeer actieve en cruciale rol.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode
14 april 2014 tot en met 9 juni 2015 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hasj en hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
4.3.3.7
Feit 5 – criminele organisatie
Criteria
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Criminele organisatie en oogmerk tot het plegen van misdrijven
De rechtbank is van oordeel dat uit de opgenomen bewijsmiddelen een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen diverse verdachten naar voren komt, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe.
De bewijsmiddelen bestaan onder meer uit tapgesprekken die zijn opgenomen in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Gelet op het grote aantal gesprekken dat betrekking heeft op de handel, de mate waarin onderling contact heeft plaatsgevonden en de inhoud van de gesprekken kan daaruit in voldoende mate een structuur en duurzaamheid van de samenwerking tussen de verschillende personen worden onderkend.
In de tapgesprekken worden de termen Amnesia, Cheese, Semi, Lambo(u), (Big) Magic (Mix), Mint, (White) Widow, Commerce(cial) genoemd. Dit zijn allemaal namen voor soorten wiet of hasj. In de tapgesprekken wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik, zo noemen verdachten indien men een persoon of plaats wil aanduiden zelden een naam. In plaats daarvan wordt een beschrijving van de persoon of plaats gegeven. Voor verdovende middelen worden ook andere benamingen gebruikt. In diverse gesprekken wordt gesproken over spons of gras. Volgens de politie wordt met ‘spons’ natte hennep bedoeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit met ‘gras’ hennep wordt bedoeld. Verder wordt in tapgesprekken vaak gevraagd of er ‘iets’ is en of men langs kan komen. Deze uitingen worden gedaan in een context waarbij ook wordt gesproken over prijzen, kilo’s en de kwaliteit van een bepaald goed. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat er afspraken worden gemaakt om “foto’s” en “plaatjes” op te halen en af te leveren. Gelet op de inhoud en het onderlinge verband van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat met deze termen (monsters van) hasj/wiet worden bedoeld. De gesprekspartners blijken te weten wat ermee wordt bedoeld; niet is gebleken dat om verduidelijking van termen wordt gevraagd of dat er wordt gezegd dat niet wordt begrepen wat wordt bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dan ook betrekking op de handel in verdovende middelen en kan daaruit de wetenschap van het oogmerk van de organisatie bij de deelnemers aan de gesprekken worden afgeleid.
Uit de tapgesprekken in combinatie met de observaties blijkt voorts dat er met regelmaat met klanten wordt afgesproken bij ‘ [growshop 1] ’ aan [adres 2] of de growshops [growshop 2] en [growshop 3] in [plaats 2] voor de verkoop van verdovende middelen. Dat er daadwerkelijk vanuit deze locaties werd gehandeld in verdovende middelen blijkt uit de pseudokoop van 1 kilogram hasj op 2 juni 2015 in de [growshop 2] en de 19 kilogram hasj die op 3 juni 2015 werd aangetroffen in de auto van [naam 1] nadat hij een afspraak had met [verdachte] in [growshop 1] aan [adres 2] . Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van misdrijven zijn verder de resultaten van de verschillende doorzoekingen in de woningen van verdachten op 9 juni 2015, waarbij onder meer plakken hasj en geldtelmachines zijn aangetroffen.
Gelet op de schaal waarop en de professionaliteit waarmee de organisatie in hennep en hasj handelde, acht de rechtbank bewezen dat dit gebeurde in de uitoefening van een (beroep of) bedrijf.
Structuur en rolverdeling
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband met een hiërarchische structuur en een duidelijke rolverdeling.
Uit de bewijsmiddelen komt een vaste werkwijze naar voren: in het algemeen bellen afnemers van tevoren om te informeren naar de beschikbaarheid en het moment waarop de hasj of hennep kan worden opgehaald en gekocht. Zij melden zich of eerst in ‘ [growshop 1] ’ of kunnen zich rechtstreeks melden in een van de growshops (‘winkels’), waar de hennep of hasj, die van elders wordt gebracht, kan worden opgehaald. Daarnaast zorgen leden van de organisatie voor de inkoop en beschikbaarheid van de handelsvoorraad.
[medeverdachte 2] had in de organisatie een leidende rol. Door verschillende personen wordt [medeverdachte 2] aangesproken met termen als ‘Rais’of ‘El Hadj’. De rechtbank interpreteert dit in navolging van de politie als termen die worden gebruikt voor een persoon die als baas/leider respect verdient. Dit sluit ook aan bij de leidinggevende rol van [medeverdachte 2] zoals die ook in andere tapgesprekken duidelijk naar voren komt. Diverse keren gaf hij [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam 5] opdrachten die zagen op het oogmerk van de organisatie, zoals het ophalen of wegbrengen van ‘foto’s’ en monsters. Ook droeg hij andere personen op om naar ‘ [growshop 1] ’ te komen als er klanten waren en werd hij boos als men zich niet aan de afspraken hield. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] de overige deelnemers van de organisatie aanstuurde en dat hij de feitelijke zeggenschap over de organisatie had. Dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij zelf feitelijke uitvoeringshandelingen verrichtte, leidt onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel. Dit past bij zijn leidende rol. [medeverdachte 2] was ook in het bezit van een PGP-telefoon. Uit tapgesprekken en doorzoekingen blijkt dat door verschillende deelnemers van de organisatie of contacten van hen PGP-telefoons werden gebruikt om met elkaar te communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGP-telefoons in het criminele circuit veelal worden gebruikt om door middel van versleutelde berichten veilig met elkaar te kunnen communiceren over criminele activiteiten.
[verdachte] fungeerde als bedrijfsleider/meewerkend voorman van de organisatie en legde verantwoording af aan [medeverdachte 2] . [verdachte] had deels een aansturende rol, maar was zelf ook zeer actief in de handel en overdracht van verdovende middelen. Uit de tapgesprekken blijkt dat hij opdrachten gaf aan anderen binnen de organisatie (waaronder [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] en [naam 5] ). Daarnaast maakte hij ook zelf afspraken met afnemers in de growshops in [plaats 2] en in ‘ [growshop 1] ’ aan [adres 2] te [plaats 1] en verkocht hij op 2 en 3 juni 2015 hennep en hasj aan de pseudokopers en aan [naam 1] . Verder was hij betrokken bij de loods aan [adres 1] te [plaats 2] en bij de hennepdrogerij aan de [adres 5] te [plaats 3] .
Ook [medeverdachte 9] was naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij een gesprek voerde over een ‘foto’ die iemand in de winkel waar [medeverdachte 9] dan ook is kan komen bekijken en dat hij regelmatig in de growshops aanwezig was. Dat hij de gebruiker van de aan hem toegeschreven telefoonnummers was blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier. Tijdens een observatie bij de growshop [growshop 3] op 19 mei 2015 werd waargenomen dat [medeverdachte 9] samen met [verdachte] dozen uit auto’s overlaadde en zwarte zakken de growshops indraagt. Ook op een ander moment werd hij daar met [verdachte] gezien. Daarnaast betaalde hij een verblijfsvergunning voor [naam 5] (nauw betrokken bij de organisatie). Het voorgaande wordt bezien tegen de achtergrond dat uit het uitgebreide financiële onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 9] en zijn partner niet van enig legaal inkomen is gebleken in de ten laste gelegde periode, terwijl op de rekening van de partner in die periode wel veelvuldig substantiële contante geldstortingen plaatsvonden. [medeverdachte 9] stond daarnaast in contact met meerdere andere medeverdachten, was in het bezit van een PGP-telefoon en op 9 juni 2015 werd bij hem thuis een geldtelmachine aangetroffen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat hij niet alleen wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, maar daaraan ook een bijdrage leverde die rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het doel van de organisatie en van voldoende duur en intensiteit was.
De rol van [medeverdachte 1] betrof onder meer die van vervanger van [verdachte] op het moment dat deze afwezig was. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met de inkoop van verdovende middelen, regelmatig contact had met Franse telefoonnummers over drugsgerelateerde zaken, afspraken maakte over de verkoop en veelvuldig aanwezig was in de growshops en in ‘ [growshop 1] ’. Ook blijkt uit de tapgesprekken onder andere dat hij “pap” heeft aangenomen in opdracht van [verdachte] , “foto’s” heeft opgehaald bij de Mac en € 35.000,- moest vervoeren in de kofferbak van zijn auto. Tijdens de doorzoeking van zijn woning op 9 juni 2015 werden een geldtelmachine, een vacuümmachine en sealbags aangetroffen. Ook [medeverdachte 1] had, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze omstandigheden, niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie, maar leverde daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit.
Ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] waren naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie.
[medeverdachte 3] had zeer regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 2] en voerde klussen voor hem uit. Deze klussen bestonden onder meer uit chauffeurswerkzaamheden, het maken van afspraken en het ophalen en wegbrengen van (monsters) hasj en hennep. Ook heeft hij kennelijk een PGP-telefoon naar hem gebracht en vertelde hij hem welke code daarbij gebruikt moest worden. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [medeverdachte 2] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] wetenschap had van en meewerkte aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Dat er geen formele hiërarchische verhouding bestond tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] of de andere leden van de organisatie, doet daar niet aan af. Dit is geen vereiste voor het aannemen van een criminele organisatie.
[medeverdachte 4] heeft – kennelijk vanwege de naderende datum van strafbaarstelling van voorbereiding van hennepteelt – op het adres van de [growshop 2] het [B.V.] op zijn naam gevestigd. Tijdens de pseudokoop op 2 juni 2015 stond [medeverdachte 4] in de [growshop 2] achter de balie en verwees hij de pseudokopers door naar [medeverdachte 5] . Daarnaast werd zijn telefoonnummer aangetroffen in de telefoon van [naam 1] (afnemer van 19 kilo hasj) en had hij telefoongesprekken met [medeverdachte 1] over het beoordelen van monsters. Opvallend is ook dat – alhoewel buiten de tenlastegelegde periode – de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 5] te [plaats 3] , van 1 februari 2012 tot 12 april 2012 op zijn naam heeft gestaan.
[medeverdachte 5] is meerdere keren gezien bij de growshops en de loods aan [adres 1] . Door het observatieteam werd waargenomen dat hij meerdere malen dozen en andere voorwerpen uit zijn auto laadde bij de growshops. Daarnaast bracht [medeverdachte 5] de pseudokopers op [geboortedag] 2015 in contact met [verdachte] en was hij aanwezig in de loods aan [adres 1] in [plaats 2] op het moment van de controle. Voor de loods stond een aanhanger geparkeerd die was omgebouwd tot hennepkwekerij. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de eigenaar van deze aanhanger was. Ook had [medeverdachte 5] de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 5] te [plaats 3] , op zijn naam staan. In de Opel Combo werden, naast 5 kilo hennep, ook de telefoon en het paspoort van [medeverdachte 5] aangetroffen.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 7] met [verdachte] gesprekken voerde over klanten in de winkels en dat hij van [verdachte] opdrachten kreeg over het ophalen van ‘foto’s’. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken ook dat [medeverdachte 7] een rol had bij de inkoop van verdovende middelen. Zo laat hij op 20 februari 2015 aan [verdachte] weten dat er “20 bij de turk” ligt en heeft hij met [verdachte] meerdere gesprekken over prijzen en hoeveelheden. Verder volgt uit de tapgesprekken dat hij op 16 mei 2015 één van de vluchters uit de hennepdrogerij aan de [adres 5] te [plaats 3] was. Van deze tapgesprekken, bezien in onderling verband, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld dat zij gaan over de handel in softdrugs en niet (alleen) over reguliere werkzaamheden ten behoeve van de growshops.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 8] werkzaam was in de growshops. Zo wordt door [verdachte] meermalen aan [medeverdachte 8] gevraagd wanneer hij (eindelijk) komt werken. [medeverdachte 8] voerde ook opdrachten uit voor [verdachte] en [medeverdachte 1] . Op 29 april 2014 krijgt hij van [verdachte] de opdracht om “dat plaatje” mee te nemen, op 22 maart 2015 moet hij van [medeverdachte 1] post meenemen voor [medeverdachte 2] en op 11 maart 2015 zegt hij tegen [verdachte] dat hij “een halve kilo Am” nodig heeft. Ook al geldt voor de opdracht op 29 april 2014 dat deze buiten de tenlastegelegde periode valt, kan daaruit in ieder geval wel de wetenschap van [medeverdachte 8] van het oogmerk van de organisatie afgeleid worden en het kennelijk al eerder werkzaamheden verrichten voor [verdachte] . Uit de tapgesprekken blijkt verder dat hij op 16 mei 2015 de vluchters van de hennepdrogerij aan de [adres 5] te [plaats 3] ophaalt en dat hij in het bezit is van een PGP-telefoon.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie hadden, maar daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit hebben geleverd. Voor zover deze bijdragen op zichzelf niet strafbaar waren, doet dit er niet af aan af dat zij wel hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] deel uitmaakten van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat als oogmerk had het plegen van drugsfeiten.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de criminele organisatie tevens als oogmerk had het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasj. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er vaak verdovende middelen werden verkocht aan kopers uit het buitenland en zullen de verdovende middelen daarna door de kopers buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het oogmerk van de organisatie daar specifiek op was gericht. De verdachten zullen daarvan worden vrijgesproken.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] deel hebben uitgemaakt van een organisatie die zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe. Er was sprake van een samenwerkingsverband tussen de genoemde leden van de organisatie met een bepaalde structuur en duurzaamheid, waarbij ieder zijn eigen rol had.
Voor [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 9] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer aan de criminele organisatie zijn geweest van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 3] geldt dat is bewezen dat hij deelnemer aan de criminele organisatie is geweest van 1 mei 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 en voor [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015.