4.3.3Feiten en omstandigheden
De aanleiding
De aanleiding voor het onderzoek naar witwassen ten aanzien van de woning aan [adres 1] en de aankoopgelden en de verbouwingskosten daarvan, is dat op grond van het bevel tot stelselmatige informatie-inwinning, door opsporingsambtenaren van de unit Werken Onder Dekmantel, contact is gelegd met [naam 1] . [naam 1] is de zus van de in het onderzoek Biedenkopf betrokken personen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [naam 1] heeft in 2014 tijdens de gesprekken die zijn gevoerd onder meer aangegeven dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tien jaar lang in de hasjhandel hebben geopereerd. De hasj is in Marokko opgehaald, waarna het naar Frankrijk en Nederland is getransporteerd en vervolgens over coffeeshops is verdeeld.
[naam 1] heeft verder aangegeven dat haar jongste broer, [medeverdachte 1] , in [plaats 1] woonachtig is en getrouwd is met een Colombiaanse vrouw genaamd [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). [naam 1] heeft een goede verstandhouding met [naam 2] . [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat [naam 1] bij hem kan wonen, omdat hij een nieuwe woning heeft die hij op korte termijn zal betrekken. (In een telefoongesprek op 28 januari 2015 zegt [naam 2] dat ze voornemens zijn om te verhuizen.) Volgens [naam 1] is het pand gelegen in een buitengebied van [plaats 1] en betreft het 600 vierkante meter aan woonoppervlakte, met daaromheen nog een groot stuk grond. [naam 1] heeft verder gezegd dat het pand verbouwd wordt en er veel glas in is verwerkt. Het pand is voorzien van een inpandig zwembad, een bioscoop, een badkamer vol goud en een sauna.
De politie heeft via verder onderzoek kunnen achterhalen dat het omschreven pand is gelegen aan [adres 1] in [plaats 1] . Volgens de GBA stond er ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven op dit adres. Op basis van informatie van het kadaster is naar voren gekomen dat het pand sinds 24 augustus 2012 op naam staat van [verdachte] . Uit de GBA blijkt echter dat [verdachte] , van 15 oktober 2011 tot 22 november 2012, ingeschreven heeft gestaan op een ander adres in [plaats 2] , waarna zij geëmigreerd is naar het buitenland.
Onderlinge relaties en financiële omstandigheden[verdachte] is in december 2012 getrouwd met [naam 3] en zij wonen sindsdien in Zuid-Amerika. Uit de GBA blijkt dat [verdachte] de moeder is van [naam 2] . Deze moeder-dochterrelatie wordt door tapgesprekken onderschreven. Uit die tapgesprekken en de stelselmatig ingewonnen informatie is verder gebleken dat [medeverdachte 1] en [naam 2] een relatie hebben, zij samen kinderen onderhouden en op hetzelfde adres verblijven. [verdachte] en [naam 3] kunnen daarom als de schoonouders van [medeverdachte 1] worden beschouwd.
De bankrekeningen van [verdachte] en haar partner zijn onderzocht. Er zijn geen (terug)betalingen te relateren aan [adres 1] in [plaats 1] . De legale inkomsten van [verdachte] , tussen 2012 en 2015, bestaan uit een uitkering vermeerderd met zorg- en huurtoeslag. [naam 3] verdient in die jaren een modaal tot beneden modaal inkomen. Bij de Belastingdienst is geen groot vermogen van beide echtelieden bekend.
[naam 2] heeft tot 15 april 2010 in de schuldsanering gezeten. In de jaren 2010-2014 heeft zij geen andere inkomsten dan huur-, kinder- en zorgtoeslag. Bij de Belastingdienst in Nederland zijn geen inkomsten of werkzaamheden van [medeverdachte 1] bekend geworden. Hij bezit geen onroerend goed en heeft geen Nederlandse bankrekeningen op naam staan.
De aankoop van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1]
Het pand met aanbehoren aan [adres 1] in [plaats 1] is vanaf 26 juni 2011, voor een vraagprijs van € 795.000, te koop aangeboden door [makelaar] te [plaats 3] . In eerste instantie is er tussen de verkoper en [naam 3] overeenstemming bereikt over de aankoop, maar is nog niet duidelijk geweest op wiens naam het pand moet komen te staan: hetzij op eigen naam van [naam 3] , danwel op naam van zijn dochter danwel op naam van zijn schoonzoon. [naam 3] heeft zelf alleen zonen. Zijn vrouw [verdachte] heeft wel dochters waaronder [naam 2] waarvan [medeverdachte 1] , zoals eerder al aangegeven, de partner is. [naam 3] heeft uiteindelijk aan de makelaar aangegeven dat niet hij maar zijn schoonzoon het pand zou gaan kopen. Tussen 23 december 2011 tot en met 28 februari 2012 heeft de makelaar vervolgens contact gehad met [naam 4] . Hij heeft uit naam van [B.V.] voormeld pand gekocht. Vervolgens heeft [naam 5] zich bij de makelaar gemeld als contactpersoon en bemiddelaar namens [naam 4] . Hij heeft gecorrespondeerd over de levering, de waarborgsom en de koopakte is naar zijn e-mailadres verstuurd. [B.V.] heeft op 23 augustus 2012 afstand gedaan van het recht op levering. Op diezelfde dag heeft de levering, middels een cessie, plaatsgevonden aan [verdachte] .
De financiering van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1]
De aankoop van [adres 1] in [plaats 1] , zowel door [B.V.] als door [verdachte] , is verlopen via [notaris] in [plaats 4] . Bij de aankoop van het onroerend goed door [verdachte] is opnieuw [naam 5] verschenen. Hij heeft [verdachte] vergezeld en zich bij de notaris als haar adviseur voorgesteld. Het aankoopbedrag bedraagt in totaal € 718.088,78,-. Een bedrag van € 188,79 is contant aan de notaris betaald. Een totaalbedrag van € 717.900,- is in vier termijnen overgeschreven (op 4 juni, 20 juni, 11 juli en 23 augustus 2012) op de derdengeldrekening van de notaris. Bij de transacties is (vertaald naar het Nederlands) vermeld: goudhandel (tweemaal); lening en juridische kosten (eenmaal) en transactie Fac Ma 78/2012 van 2-7-2012 (eenmaal). Geen van de vier betalingskenmerken is in verband te brengen met een lening voor dit vastgoed.
De betalingen zijn afkomstig van buitenlandse bedrijven, uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, die handelen in goud en sieraden. De bedrijven staan op naam van [getuige 1] . Er wordt geen hypotheekrecht gevestigd op het pand. Uit gegevens van de notaris blijkt dat er onder de betalingen een leningsovereenkomst ligt. Deze leenovereenkomst is op 21 mei 2012 afgesloten, waarbij drie andere ondernemingen, gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten, overeenkomen geld te verstrekken aan [verdachte] . Deze (1e) leenovereenkomst is inbeslaggenomen maar na de procedure over de geheimhouding in het ongerede geraakt.
[getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij de betalingen heeft verricht vanuit de bedrijven [SARL] en [bedrijf] . Het [bedrijf] en [verdachte] zijn ook een leenovereenkomst overeengekomen, die door [getuige 1] wordt overgelegd. In deze (2e) leenovereenkomst wordt als geleend bedrag een bedrag van € 700.000 en een bedrag van € 718.999 genoemd. De 2e lening is ondertekend op 24 augustus 2012.
De bedragen uit de 2e lening zijn volgens de overeenkomst al verstrekt voorafgaand aan de datum van ondertekening. Er is een jaarlijks rentepercentage van 2% verschuldigd over het openstaande bedrag. Het geleende bedrag dat moet worden terugbetaald zal in 240 maandelijkse termijnen worden afgelost. Dit betekent dat elke maand € 2.916.67,- aan aflossing van de lening moet worden betaald, waarbij dan nog de rente moeten worden opgeteld. Dit levert hoge maandelijkse lasten op.
Op 23 augustus 2015 is namens [getuige 1] , door een jurist uit Dubai, een brief verstuurd aan [verdachte] . In de brief wordt gewezen op het bestaan van een leenovereenkomst tussen hen, waarin het bedrag van € 700.000 staat vermeld. Als rentetarief wordt in de brief eerst 2% genoemd maar elders 4%. [verdachte] wordt ertoe gehouden alsnog over te gaan tot voldoening van achterstallige betalingen, evenals commerciële rente- rechtbank- en advocaatkosten.
De verbouwing van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1]
Uit het dossier blijkt dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden aan [adres 1] in [plaats 1] , nadat het pand door [verdachte] is aangekocht. Ten behoeve van deze verbouwing werd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor een totaalbedrag van € 535.989,50,- betaald aan leveranciers en bouwlieden, voor inventaris, bouwmaterialen en arbeidsloon. De facturen moesten op naam van [verdachte] worden gezet. Zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 5] deden de betalingen steeds in contanten. [medeverdachte 5] raakte betrokken bij deze verbouwing nadat gebleken was dat er een bouwvergunning nodig was. [medeverdachte 5] heeft op verzoek van [medeverdachte 4] een vergunning uitbreiding woning aangevraagd en verkregen, nadat de verbouwing op last van de gemeente enige tijd was stilgelegd. De handtekening bij de naam [verdachte] op deze vergunning wijkt aanzienlijk af van de handtekening van [verdachte] onder haar verhoor. In de woning van [medeverdachte 5] is een notitieboekje gevonden, waarin hij de administratie van de verbouwing heeft bijgehouden. In het notitieboekje staan onder meer notities zoals: ‘ontvangsten van [medeverdachte 1] ’ en ‘ [plaats 1] [adres 1] [medeverdachte 5] afrekening voor [bijnaam] ’. De term ‘ [bijnaam] ’ is een bijnaam van [medeverdachte 1] .
De loodgieter ( [getuige 2] ), de keukenspecialist ( [getuige 3] ), de dakdekker ( [getuige 4] ), de zwembadinstallateur ( [getuige 5] ), de vakman voor vloerverwarming ( [getuige 6] ) en tegelzetter ( [getuige 7] ) zijn als getuigen gehoord. Zij geven aan dat [medeverdachte 4] hen contant betaald heeft voor hun werkzaamheden. [medeverdachte 4] heeft meermalen aangegeven dat de facturen op naam van [verdachte] of [naam 6] kunnen worden gezet, nu de woning haar eigendom is. De werklieden hebben deze vrouw nooit gezien bij het pand. Op 9 juni 2015 is het pand aan de [adres 1] doorzocht. Uit de foto’s blijkt dat verbouwing nog gaande was, maar al een vergevorderd stadium had bereikt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres 2] in [plaats 1] , waar [medeverdachte 1] en [naam 2] verbleven, is een tegel aangetroffen en gefotografeerd. [getuige 7] heeft de tegel herkend als een voorbeeldtegel uit zijn assortiment. [medeverdachte 4] heeft die tegel besteld en opgehaald ten behoeve van een plaatsing in [adres 1] in [plaats 1] . Omdat de kleur niet goed zou zijn geweest, is die tegelpartij uiteindelijk niet besteld, aldus de getuige. Daarnaast zijn voorbeeldtegels in mozaïekvorm van het merk ‘Dune’ op [adres 2] in [plaats 1] gefotografeerd. Dit tegelmerk is volgens getuige [getuige 7] (en blijkens de factuur) besteld door [medeverdachte 5] en wel verwerkt in het pand aan [adres 1] in [plaats 1] .
De verklaring van [medeverdachte 5]
Volgens [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] hem eerst te verstaan gegeven dat zij werkzaamheden verrichtten voor [verdachte] . Volgens [medeverdachte 5] is [verdachte] nooit aanwezig geweest in het pand. Hij heeft haar überhaupt nooit gezien of gesproken. [medeverdachte 4] heeft later tegen [medeverdachte 5] gezegd dat het huis niet van [verdachte] is, maar dat de woning van [medeverdachte 1] is. Dit is ook aan [medeverdachte 5] verteld door [naam 5] , die hij beschouwt als ‘beste maat’ en die ook bevriend is met (en papierwerk doet voor) [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] heeft contact met [medeverdachte 1] , waarbij door [medeverdachte 1] wordt uitgelegd hoe alles eruit moet zien. [medeverdachte 1] is zelf één keer op de bouwplaats verschenen om uitleg te geven over de verbouwing. [medeverdachte 4] heeft daarna spullen uitgezocht en besteld bij leveranciers.
[medeverdachte 5] heeft contant geld van [medeverdachte 4] ontvangen. Dit bedrag is besteed aan de betaling van bouwrekeningen en werklieden. Het geld dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] heeft gegeven is afkomstig van [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 5] direct contant geld van [medeverdachte 1] en zijn broer ontvangen. Hij heeft destijds ook een aantal keren de growshops bezocht en zijn geld daar bij [medeverdachte 1] opgehaald.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 5]
De rechtbank beschouwt met name de latere verklaringen van [medeverdachte 5] als aannemelijk en geloofwaardig, omdat hij daarin ook over zichzelf belastend heeft verklaard en, als enige, in de loop van de verhoren openheid van zaken heeft gegeven. De verklaring van [medeverdachte 5] vindt bovendien op meerdere onderdelen steun in het overig bewijs.
4.3.5Toepassing van het juridisch kader
Het witwasvermoeden
Op basis van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn overwogen -en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen- overweegt de rechtbank als volgt.
Het staat onomstotelijk vast dat [verdachte] en haar partner niet over voldoende legale middelen beschikten, qua inkomen en qua vermogen, die de aankoop van het vastgoed en de lening van minimaal € 700.000 kunnen verklaren. Bovendien zijn de aankoop van het pand en de lening volstrekt onlogisch. Immers, drie maanden na de aankoop is [verdachte] geëmigreerd naar Zuid-Amerika, terwijl het pand luxueus wordt verbouwd. Uit niets blijkt dat [verdachte] ooit de intentie heeft gehad om op [adres 1] in [plaats 1] te verblijven danwel daar anderszins over te beschikken.
Het witwasvermoeden wordt verder versterkt doordat sprake is (geweest) van twee leenovereenkomsten met verschillende partijen. Alleen de tweede leenovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf] FZE is in het dossier voorhanden. De rechtbank houdt het erop dat dat een vals opgemaakte leenovereenkomst betreft. Het is ten eerste ongeloofwaardig dat het [bedrijf] FZE bereid is om € 700.000 uit te lenen aan [verdachte] , die in het geheel niet kan voldoen aan de financiële verplichtingen. Het is zakelijk gezien geen logische investering. Er is door haar kennelijk ook geen enkel bedrag aan aflossing of rente betaald. Voorts is bij betaling van de bedragen door de bedrijven van [getuige 1] , slechts bij één van de vier transacties gerefereerd aan de betaling van een lening. Bovendien wordt de leenovereenkomst, niet zijnde een notariële akte, blijkens de bepalingen beheerst door Nederlands recht. [verdachte] wordt volgens het document gehouden hypotheekrecht te verlenen. Conform Nederlands recht kan een hypotheekrecht alleen worden gevestigd op een registergoed, middels een notariële akte. Uit het Nederlandse kadaster blijkt dat er geen hypotheekrecht is gevestigd op het pand. Er is dus geen onderpand voor de lening. Tot slot is heel opmerkelijk dat de lening tussen [verdachte] en [bedrijf] FZE op 24 augustus 2012 is gedagtekend. Dit is één dag na de overdracht van het onroerend goed aan [verdachte] . Het aankoopbedrag is al ruim voor de overdracht van het pand overgemaakt naar de notaris. Hierdoor heeft de geldgever, in de periode tussen betaling van de lening en ondertekening van de leenovereenkomst, al helemaal geen enkele rechtszekerheid gehad, terwijl het een zeer groot geldbedrag betreft.
Samenvatting witwasindicatoren
De rechtbank leidt uit het vorenstaande meerdere witwasindicatoren af. De transacties staan geheel niet in verhouding tot de inkomsten van [verdachte] . De lening moet worden getypeerd als een ongebruikelijke financieringsovereenkomst, met onzakelijke bepalingen, die naar het zich laat aanzien vals is opgemaakt. Een andere witwasindicator is dat gebruik gemaakt wordt van verschillende bedrijven, uit verschillende landen, waardoor transactiestromen minder snel zichtbaar zijn. In onderhavig geval wordt vastgoed aangekocht in Nederland, dat wordt gefinancierd door bedrijven uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, terwijl de koper kort daarop is geëmigreerd naar Zuid-Amerika. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] FZE zijn ook totaal niet gericht op verstrekking van financiële producten (leningen), maar op de handel in sieraden en goud.
De verklaring van verdachte
De aangedragen feiten en omstandigheden leveren zonder meer een vermoeden van witwassen op. Derhalve mag van [verdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd dat de woning en het aankoopbedrag niet uit misdrijf afkomstig zijn. Door medeverdachte [medeverdachte 1] is geen verklaring afgelegd en ook [verdachte] heeft geen enkele verklaring afgelegd door zich tijdens de politieverhoren op haar zwijgrecht te beroepen. [verdachte] is ook niet verschenen op het onderzoek ter zitting om een verklaring af te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen tegenwicht is geboden tegen de witwasverdenking. Er is door [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] geen verklaring gegeven die het witwasvermoeden heeft kunnen ontzenuwen. Nader onderzoek door de officieren van justitie is dan ook niet aangewezen.
Conclusie
Dit leidt tot de conclusie dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor de witwasobjecten, waardoor [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Verweren verdediging
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of dit handelen de primair of de subsidiair tenlastegelegde variant betreft, waarbij de verdediging van [verdachte] het verweer heeft gevoerd dat alleen de subsidiaire variant bewezenverklaard kan worden.
[verdachte] is in persoon bij de notaris verschenen en heeft zich daar voorgedaan als potentiële koper. Zij heeft de tenaamstelling verkregen van het onroerend goed aan [adres 1] in [plaats 1] . [verdachte] staat ook als contractant vermeld bij alle energiemaatschappijen in relatie tot dit pand. Voorts heeft [verdachte] het opleveringsrapport ondertekend, nadat zij een rondleiding heeft gekregen ter plaatse. De (intellectuele en materiële) bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde is van zodanig essentieel belang, dat het handelen kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt op dit punt verworpen.