ECLI:NL:RBZWB:2025:673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK 24-026676
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op honden en klaagschrift ongegrond verklaard

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een klager wiens honden in beslag waren genomen. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.V. de Nooijer, verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van de honden. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de waarnemend advocaat van klager, mr. S. van de Voorde, aanwezig waren. De inbeslagname vond plaats op 23 oktober 2024, na een melding van verwaarlozing van de honden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van verwaarlozing, zoals blijkt uit de bevindingen van de dierenarts en de inspectie door de Landelijke Inspectiedienst Dieren (LID). De klager betwistte de verwaarlozing en voerde aan dat de situatie op het moment van inbeslagname uitzonderlijk was. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de honden, en verklaarde het klaagschrift ongegrond. De rechtbank verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag voor de honden die al waren teruggegeven, en oordeelde dat het beslag op de overige honden gehandhaafd bleef. De beslissing is genomen door mr. T.M. Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 24-026676
datum : 28 januari 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [datum] 1966 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg (Damplein 3, 4331 GC Middelburg),
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, ingediend op 25 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 23 oktober 2024 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag zijn genomen: twee Boomer reuen, drie Samojeed pups, een Yorkshire Terriër genaamd [naam 1], een Boomer genaamd [naam 2], een volwassen Samojeed genaamd [naam 3] en een hond (onbekend ras) genaamd [naam 4];
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 9 december 2024;
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 december 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie d.d. 9 december 2024;
  • de aanvullende schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie ten behoeve van de raadkamerzitting van 14 januari 2025 en
  • de overige (aanvullende) stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 14 januari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis, klager en mr. S. van de Voorde als waarnemend advocaat van klager, gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager.
Klager meent dat het belang van strafvordering zich verzet tegen het handhaven van het beslag en dat de honden op onjuiste gronden in beslag zijn genomen.
Op 9 december 2024 is de behandeling van onderhavig klaagschrift aangehouden, vanwege de late indiening van een hoeveelheid aanvullende stukken door de raadsvrouw.
Op 17 december 2024 is de behandeling van onderhavig klaagschrift opnieuw aangehouden, omdat klager en de rechtbank niet over dezelfde onderliggende stukken beschikten. De rechter heeft de officier van justitie opdracht gegeven om alle stukken uit het raadkamerdossier aan de raadsvrouw te verstrekken.
De (waarnemend) raadsvrouwe heeft op 14 januari 2025 in raadkamer aangevoerd dat van de negen inbeslaggenomen honden er twee terug zijn naar klager, maar dat deze teruggave niet strookt met de bevindingen van het Openbaar Ministerie dat klager niet in staat zou zijn om voor zijn honden te zorgen. De situatie op 23 oktober 2024 was volgens klager zeer uitzonderlijk. De honden waren slechts tijdelijk in twee verschillende ruimtes geplaatst vanwege het in- en uitlopen van een klusjesman die dag. Klager deelt de mening van het Openbaar Ministerie dat de hygiëne in de bijwoning op dat moment niet goed was, maar het verblijf daar was slechts van korte duur. Het woonhuis was geen vervuilde omgeving. Klager weerspreekt dat hij zijn honden niet goed zou hebben verzorgd. Dit wordt ook bevestigd door [dierenarts] die heeft verklaard dat klager regelmatig zijn praktijk consulteert ter verzorging van zijn honden en dat de verzorging van deze honden als binnen de acceptabele normen kan worden gedefinieerd. De honden worden driemaal per dag door klager uitgelaten en ook nog een keer door zijn zoon. Er is voor de honden genoeg ruimte in de woning van klager en de woning is ook schoon. De Samojeed honden worden tweemaal per week schoongemaakt en geknipt. Aldus kan volgens klager niet worden gezegd dat hij zijn honden heeft verwaarloosd. Hij acht het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de honden zal uitspreken.
Door het Openbaar Ministerie wordt gezegd dat klager meermalen door de Landelijke Inspectiedienst Dieren (LID) bestuursrecht is opgelegd om klager de mogelijkheid te geven de leefsituatie van de honden te verbeteren. Volgens klager is hem eenmaal in december 2021 een last tot dwangsom opgelegd. Er hebben wel meer controles plaatsgevonden, maar daaruit kwam niet naar voren dat klager niet voor zijn dieren zou kunnen zorgen. Dat dit meermalen zou zijn gebeurd kan de raadsvrouw niet controleren nu enige onderbouwing in het onderliggende dossier hiertoe ontbreekt. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat hier geen oordeel aan kan worden gehangen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de aanvullende schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de in beslaggenomen honden aan klager. Reeds eerder is door het Openbaar beslist tot teruggave van de twee Boomer reuen aan klager. Het standpunt van de officier van justitie heeft daarom betrekking op de overige zeven inbeslaggenomen honden van klager. Er is sprake van verwaarlozing van deze honden. Klager heeft diverse waarschuwingen gehad, zowel door de politie als door de LID. Desondanks is het klager wederom niet gelukt om op een juiste manier voor de honden te zorgen. De officier van justitie wil geloven dat klager de wil heeft om goed voor een groot aantal honden te zorgen, echter hij twijfelt sterk aan de kennis en kunde van klager. Hij acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de honden zal uitspreken. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
Klager heeft in raadskamer aangevoerd dat zijn honden deel uitmaken van het gezin. Hij is niet de enige eigenaar van de honden. Zijn kinderen hebben eigenlijk ook allemaal een hond die bij klager logeren als zij moeten werken. Er verblijven dus niet permanent negen honden in zijn woning. De situatie op 23 oktober 2024 was uitzonderlijk. Uit de patiëntenkaarten van zijn honden zou afgeleid kunnen worden dat de honden nog niet heel lang onder controle van een dierenarts staan. Dit is volgens klager echter gelegen in het feit dat hij de honden op verschillende momenten in eigendom heeft gekregen en eerst een andere dierenarts heeft bezocht. Zijn honden hebben in ieder geval altijd verzorging gehad.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank begrijpt uit de onderliggende stukken dat door het Openbaar Ministerie reeds op 25 november 2024 is besloten tot teruggave van de twee inbeslaggenomen Boomer reuen (een bruine reu en een bruine reu met witte voetjes) aan klager.
Voor zover het klaagschrift zich richt tegen het beslag op de twee Boomer Reuen stelt de rechtbank vast dat het beslag is beëindigd, nu de twee reuen aan klager zijn teruggegeven. De rechtbank zal klager voor dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Het klaagschrift ziet enkel nog op het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op drie Samojeed pups, een Yorkshire Terriër genaamd [naam 1], een Boomer genaamd [naam 2], een volwassen Samojeed genaamd [naam 3] en een hond (onbekend ras) genaamd [naam 4].
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Op 23 oktober 2024 heeft naar aanleiding van een melding dat de binnenplaats van de woning gelegen aan de [adres] helemaal vol lag met hondenpoep, een controle op dit adres plaatsgevonden. Daarbij zijn negen honden waaronder drie puppies in beslag genomen. Twee honden zijn inmiddels aan klager teruggegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant Visser volgt dat bij de controle werd geconstateerd dat de schuur waarin op dat moment drie puppies samen met hun moeder zaten, ernstig was vervuild en dat de dieren er verwaarloosd uitzagen. In de schuur hing een sterke ammoniaklucht, de gehele vloer was nat van de urine en overal op de vloer lagen hopen hondenpoep. De vacht van de honden was geel gekleurd van de urine. In de woning bleken nog vijf andere honden te verblijven die volgens de politie ook verschijnselen van verwaarlozing vertoonden. De honden zijn na de inbeslagname beoordeeld door een dierenarts. Bij de Samojeed pups werd geconstateerd dat hun vacht geel verkleurd en vervilt was en dat er sprake was van urinegeur. Bij de Yorkshire Terriër genaamd [naam 1] werden sporen van vlooien, een geïrriteerde rughuid en tumor bij anus waargenomen. Bij de Boomer genaamd [naam 2] was de vacht op verschillende plekken vervilt, de nagels te lang en had zij een slecht verzorgde huid. Van de volwassen Samojeed genaamd [naam 3]) was de vacht onder staart vervilt en de hond genaamd [naam 4] had een zwerende wond bij de schoft. De rechtbank begrijpt dit zo dat blijkbaar aan de honden de nodige zorg is onthouden.
Dat het om een uitzonderlijke situatie ging, zoals door klager wordt gesteld, kan de rechtbank op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen. Uit het Toezichtrapport hercontrole Wet dieren blijkt dat er op 23 december 2021, 1 maart 2022 en 29 april 2022 door de LID hercontroles hebben plaatsgevonden vanwege geconstateerde overtredingen van de Wet Dieren. De enkele stelling van de raadsvrouw dat zij dit niet kan controleren en dat daar dus geen oordeel aan gehangen mag worden, acht de rechtbank onvoldoende. Wel zal dit mogelijk onderwerp zijn van de inhoudelijke behandeling, zodat de rechtbank zich daar in deze procedure niet over zal uitlaten.
Door de klager is voorts een verklaring van [dierenarts] overgelegd, waarin de dierenarts aangeeft dat klager regelmatig zijn praktijk consulteert ter verzorging van zijn honden en dat de verzorging van deze honden als binnen de acceptabele normen kan worden gedefinieerd. Uit de door klager overgelegde patiëntenkaarten van de honden [naam 2], [naam 4], [naam 1] en [naam 3] leidt de rechtbank echter af dat klager nog niet zo lang met deze honden ter controle bij de [dierenarts] langsgaat en dat deze honden daar ook op verschillende data voor het eerst zijn geweest. De stelling van klager dat hij voor controle eerst naar een andere dierenarts ging en hij de honden op verschillende data in eigendom heeft verkregen kan de rechtbank niet toetsen, nu klager daartoe geen stukken ter onderbouwing heeft overgelegd.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de honden - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter - later oordelend - de verbeurdverklaring van de honden zal bevelen. Zij zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- klager niet-ontvankelijk in het beklag voor zover het is gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag op de bruine Boomer reu en de bruine Boomer reu met witte voetjes;
- verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is op 28 januari 2025 genomen door mr. T.M. Brouwer rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 28 januari 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).