4.3.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1
Feit 1 - handel verdovende middelen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015 vanuit de growshops [growshop 1] en [growshop 2] in [plaats 1] en “ [growshop 3] ” aan de [straat 1] in [plaats 2] werd gehandeld in hasj en hennep. De rechtbank baseert dit op diverse tapgesprekken waarin door betrokkenen in versluierde termen wordt gesproken over het (ver)kopen en leveren van hasj en hennep. Voorts worden hierbij betrokken de observaties bij de growshops, waar veelvuldig auto’s met buitenlandse kentekens worden gezien en waar ook wordt waargenomen dat auto’s in de loods worden gereden en dat tassen in en uit auto’s worden geladen.
De verdediging heeft uitgebreid betoogd dat zeer behoedzaam moet worden omgegaan met de door [verdachte] in het Berbers gevoerde tapgesprekken. De rechtbank heeft acht geslagen op dit betoog en is bij de interpretatie van de bewijsmiddelen behoedzaam geweest. Zij is van oordeel dat de inhoud van de voor het bewijs gebezigde tapgesprekken voldoende helder is en dat daaruit met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat de gesprekken daadwerkelijk zien op de handel in verdovende middelen. De rechtbank leidt dit af uit de context van de gesprekken, die mede wordt gevormd door de door medeverdachten gevoerde gesprekken waarin soortgelijke termen worden gebruikt en de overige bewijsmiddelen, zoals observaties en getuigenverklaringen. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van [getuige 1] en de processen-verbaal met betrekking tot de pseudokoop van 1 kilogram hennep op 2 juni 2015 en de aangetroffen 19 kilogram hasj op 3 juni 2015. Zo verklaarde [getuige 1] dat hij meerdere keren bij de growshops is geweest om verdovende middelen op te halen en blijkt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [naam 1] dat [naam 1] op 3 juni 2015 zonder nadere instructies naar [growshop 3] in [plaats 2] kan rijden. Hier leidt de rechtbank uit af dat hij vaker in [growshop 3] aan de [straat 1] in [plaats 2] is geweest. Voorts verwijst de rechtbank naar de hierna opgenomen overwegingen in het kader van het medeplegen.
Medeplegen
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet is gericht op zowel de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten ieder voor zich alle delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in vereniging met anderen strafbare handelingen ten aanzien van de softdrugs pleegde. [verdachte] wordt tijdens observaties veelvuldig gezien bij [growshop 3] aan de [straat 1] in [plaats 2] . Op die momenten zijn ook vaak medeverdachten daar aanwezig. Zo was [verdachte] op 3 juni 2015 in [growshop 3] aanwezig op het moment dat [medeverdachte 2] er een afspraak had met [naam 1] .
Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] gesprekken voert die betrekking hebben op de handel in verdovende middelen. Er wordt versluierd gesproken over het leveren van ‘foto’s’ en ‘plaatjes’ in gesprekken waar men het ook heeft over hoeveelheden, bedragen en kwaliteit. [verdachte] gaf aan verschillende medeverdachten, waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , opdrachten met betrekking tot het ophalen of terugbrengen van ‘foto’s’. De verklaring van [verdachte] , dat werd gesproken over de handel in onder andere honing, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, nu dit niet aansluit bij hetgeen verder in tapgesprekken en observaties naar voren komt. Gelet op de aard en inhoud van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wetenschap had van de activiteiten die in de growshops in [plaats 1] en in [growshop 3] aan de [straat 1] in [plaats 2] plaatsvonden. Dat wordt onderstreept door de inhoud van de berichten in de PGP-BlackBerry telefoon die in de slaapkamer van [verdachte] is aangetroffen. Die telefoon bevond zich in een tasje dat hij naar eigen zeggen altijd bij zich droeg en waarin ook een vuurwapen zat dat hem toebehoorde. Het wachtwoord van die telefoon was Lounis, de naam van een zoon van [verdachte] . Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat deze telefoon aan [verdachte] toebehoorde en door hem werd gebruikt. In de ontsleutelde berichten stuurt [verdachte] onder andere naar [medeverdachte 1] dat hij in [growshop 3] is en dat [medeverdachte 1] die bolle deze kant op moet sturen, dat er iemand zit te wachten. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 1] een telefoonnummer moet sturen van degene aan wie hij 4 tassen moet geven en later stuurt [verdachte] zelf een telefoonnummer aan [medeverdachte 1] en geeft door welke code die persoon moet zeggen. Ook wordt er een bericht naar [verdachte] gestuurd met de vraag of hij hasj heeft liggen van 1.0. en of zijn maat nog die stempel P03 heeft. Dit zijn berichten die aansluiten bij de tapgesprekken en de gebruikte werkwijze bij de handel in softdrugs. Dat [verdachte] nauwelijks bij de uitvoering van deze criminele activiteiten wordt gezien, acht de rechtbank kenmerkend voor zijn leidinggevende positie binnen de – hierna te bespreken – organisatie.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015 tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk hasj en hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
4.3.3.2
Feit 2 - levering 19 kilo hasj op 3 juni 2015
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 2 (vul de feitaanduidingen in)ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat [verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.3.3
Feit 3 - criminele organisatie
Criteria
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Criminele organisatie en oogmerk tot het plegen van misdrijven
De rechtbank is van oordeel dat uit de opgenomen bewijsmiddelen een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen diverse verdachten naar voren komt, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe.
De bewijsmiddelen bestaan onder meer uit tapgesprekken die zijn opgenomen in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Gelet op het grote aantal gesprekken dat betrekking heeft op de handel, de mate waarin onderling contact heeft plaatsgevonden en de inhoud van de gesprekken kan daaruit in voldoende mate een structuur en duurzaamheid van de samenwerking tussen de verschillende personen worden onderkend.
In de tapgesprekken worden de termen Amnesia, Cheese, Semi, Lambo(u), (Big) Magic (Mix), Mint, (White) Widow, Commerce(cial) genoemd. Dit zijn allemaal namen voor soorten wiet of hasj. In de tapgesprekken wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik, zo noemen verdachten indien men een persoon of plaats wil aanduiden zelden een naam. In plaats daarvan wordt een beschrijving van de persoon of plaats gegeven. Voor verdovende middelen worden ook andere benamingen gebruikt. In diverse gesprekken wordt gesproken over spons of gras. Volgens de politie wordt met ‘spons’ natte hennep bedoeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit met ‘gras’ hennep wordt bedoeld. Verder wordt in tapgesprekken vaak gevraagd of er ‘iets’ is en of men langs kan komen. Deze uitingen worden gedaan in een context waarbij ook wordt gesproken over prijzen, kilo’s en de kwaliteit van een bepaald goed. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat er afspraken worden gemaakt om “foto’s” en “plaatjes” op te halen en af te leveren. Gelet op de inhoud en het onderlinge verband van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat met deze termen (monsters van) hasj/wiet worden bedoeld. De gesprekspartners blijken te weten wat ermee wordt bedoeld; niet is gebleken dat om verduidelijking van termen wordt gevraagd of dat er wordt gezegd dat niet wordt begrepen wat wordt bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dan ook betrekking op de handel in verdovende middelen en kan daaruit de wetenschap van het oogmerk van de organisatie bij de deelnemers aan de gesprekken worden afgeleid.
Uit de tapgesprekken in combinatie met de observaties blijkt voorts dat er met regelmaat met klanten wordt afgesproken bij ‘ [growshop 3] ’ aan de [straat 1] of de growshops [growshop 1] en [growshop 2] in [plaats 1] voor de verkoop van verdovende middelen. Dat er daadwerkelijk vanuit deze locaties werd gehandeld in verdovende middelen blijkt uit de pseudokoop van 1 kilogram hasj op 2 juni 2015 in de [growshop 1] en de 19 kilogram hasj die op 3 juni 2015 werd aangetroffen in de auto van [naam 1] nadat hij een afspraak had met [medeverdachte 2] in [growshop 3] aan de [straat 1] . Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van misdrijven zijn verder de resultaten van de verschillende doorzoekingen in de woningen van verdachten op 9 juni 2015, waarbij onder meer plakken hasj en geldtelmachines zijn aangetroffen.
Gelet op de schaal waarop en de professionaliteit waarmee de organisatie in hennep en hasj handelde, acht de rechtbank bewezen dat dit gebeurde in de uitoefening van een (beroep of) bedrijf.
Structuur en rolverdeling
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband met een hiërarchische structuur en een duidelijke rolverdeling.
Uit de bewijsmiddelen komt een vaste werkwijze naar voren: in het algemeen bellen afnemers van tevoren om te informeren naar de beschikbaarheid en het moment waarop de hasj of hennep kan worden opgehaald en gekocht. Zij melden zich of eerst in ‘ [growshop 3] ’ of kunnen zich rechtstreeks melden in een van de growshops (‘winkels’), waar de hennep of hasj, die van elders wordt gebracht, kan worden opgehaald. Daarnaast zorgen leden van de organisatie voor de inkoop en beschikbaarheid van de handelsvoorraad.
[verdachte] had in de organisatie een leidende rol. Door verschillende personen wordt [verdachte] aangesproken met termen als ‘Rais’of ‘El Hadj’. De rechtbank interpreteert dit in navolging van de politie als termen die worden gebruikt voor een persoon die als baas/leider respect verdient. Dit sluit ook aan bij de leidinggevende rol van [verdachte] zoals die ook in andere tapgesprekken duidelijk naar voren komt. Diverse keren gaf hij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam 2] opdrachten die zagen op het oogmerk van de organisatie, zoals het ophalen of wegbrengen van ‘foto’s’ en monsters. Ook droeg hij andere personen op om naar ‘ [growshop 3] ’ te komen als er klanten waren en werd hij boos als men zich niet aan de afspraken hield. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [verdachte] de overige deelnemers van de organisatie aanstuurde en dat hij de feitelijke zeggenschap over de organisatie had. Dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij zelf feitelijke uitvoeringshandelingen verrichtte, leidt onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel. Dit past bij zijn leidende rol. [verdachte] was ook in het bezit van een PGP-telefoon. Uit tapgesprekken en doorzoekingen blijkt dat door verschillende deelnemers van de organisatie of contacten van hen PGP-telefoons werden gebruikt om met elkaar te communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGP-telefoons in het criminele circuit veelal worden gebruikt om door middel van versleutelde berichten veilig met elkaar te kunnen communiceren over criminele activiteiten.
[medeverdachte 2] fungeerde als bedrijfsleider/meewerkend voorman van de organisatie en legde verantwoording af aan [verdachte] . [medeverdachte 2] had deels een aansturende rol, maar was zelf ook zeer actief in de handel en overdracht van verdovende middelen. Uit de tapgesprekken blijkt dat hij opdrachten gaf aan anderen binnen de organisatie (waaronder [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 2] ). Daarnaast maakte hij ook zelf afspraken met afnemers in de growshops in [plaats 1] en in ‘ [growshop 3] ’ aan de [straat 1] te [plaats 2] en verkocht hij op 2 en 3 juni 2015 hennep en hasj aan de pseudokopers en aan [naam 1] . Verder was hij betrokken bij de loods aan de [straat 2] te [plaats 1] en bij de hennepdrogerij aan de [straat 3] te [plaats 3] .
Ook [medeverdachte 6] was naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij een gesprek voerde over een ‘foto’ die iemand in de winkel waar [medeverdachte 6] dan ook is kan komen bekijken en dat hij regelmatig in de growshops aanwezig was. Dat hij de gebruiker van de aan hem toegeschreven telefoonnummers was blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier. Tijdens een observatie bij de [growshop 2] op 19 mei 2015 werd waargenomen dat [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 2] dozen uit auto’s overlaadde en zwarte zakken de growshops indraagt. Ook op een ander moment werd hij daar met [medeverdachte 2] gezien. Daarnaast betaalde hij een verblijfsvergunning voor [naam 2] (nauw betrokken bij de organisatie). Het voorgaande wordt bezien tegen de achtergrond dat uit het uitgebreide financiële onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 6] en zijn partner niet van enig legaal inkomen is gebleken in de ten laste gelegde periode, terwijl op de rekening van de partner in die periode wel veelvuldig substantiële contante geldstortingen plaatsvonden. [medeverdachte 6] stond daarnaast in contact met meerdere andere medeverdachten, was in het bezit van een PGP-telefoon en op 9 juni 2015 werd bij hem thuis een geldtelmachine aangetroffen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat hij niet alleen wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, maar daaraan ook een bijdrage leverde die rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het doel van de organisatie en van voldoende duur en intensiteit was.
De rol van [medeverdachte 1] betrof onder meer die van vervanger van [medeverdachte 2] op het moment dat deze afwezig was. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met de inkoop van verdovende middelen, regelmatig contact had met Franse telefoonnummers over drugsgerelateerde zaken, afspraken maakte over de verkoop en veelvuldig aanwezig was in de growshops en in ‘ [growshop 3] ’. Ook blijkt uit de tapgesprekken onder andere dat hij “pap” heeft aangenomen in opdracht van [medeverdachte 2] , “foto’s” heeft opgehaald bij de Mac en € 35.000,- moest vervoeren in de kofferbak van zijn auto. Tijdens de doorzoeking van zijn woning op 9 juni 2015 werden een geldtelmachine, een vacuümmachine en sealbags aangetroffen. Ook [medeverdachte 1] had, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze omstandigheden, niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie, maar leverde daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit.
Ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] waren naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie.
[medeverdachte 3] had zeer regelmatig telefonisch contact met [verdachte] en voerde klussen voor hem uit. Deze klussen bestonden onder meer uit chauffeurswerkzaamheden, het maken van afspraken en het ophalen en wegbrengen van (monsters) hasj en hennep. Ook heeft hij kennelijk een PGP-telefoon naar hem gebracht en vertelde hij hem welke code daarbij gebruikt moest worden. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [verdachte] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] wetenschap had van en meewerkte aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Dat er geen formele hiërarchische verhouding bestond tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] of de andere leden van de organisatie, doet daar niet aan af. Dit is geen vereiste voor het aannemen van een criminele organisatie.
[medeverdachte 7] heeft – kennelijk vanwege de naderende datum van strafbaarstelling van voorbereiding van hennepteelt – op het adres van de [growshop 1] het [B.V. 1] op zijn naam gevestigd. Tijdens de pseudokoop op 2 juni 2015 stond [medeverdachte 7] in de [growshop 1] achter de balie en verwees hij de pseudokopers door naar [medeverdachte 8] . Daarnaast werd zijn telefoonnummer aangetroffen in de telefoon van [naam 1] (afnemer van 19 kilo hasj) en had hij telefoongesprekken met [medeverdachte 1] over het beoordelen van monsters. Opvallend is ook dat – alhoewel buiten de tenlastegelegde periode – de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [straat 3] te [plaats 3] , van 1 februari 2012 tot 12 april 2012 op zijn naam heeft gestaan.
[medeverdachte 8] is meerdere keren gezien bij de growshops en de loods aan de [straat 2] . Door het observatieteam werd waargenomen dat hij meerdere malen dozen en andere voorwerpen uit zijn auto laadde bij de growshops. Daarnaast bracht [medeverdachte 8] de pseudokopers op 2 juni 2015 in contact met [medeverdachte 2] en was hij aanwezig in de loods aan de [straat 2] in [plaats 1] op het moment van de controle. Voor de loods stond een aanhanger geparkeerd die was omgebouwd tot hennepkwekerij. [medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij de eigenaar van deze aanhanger was. Ook had [medeverdachte 8] de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [straat 3] te [plaats 3] , op zijn naam staan. In de Opel Combo werden, naast 5 kilo hennep, ook de telefoon en het paspoort van [medeverdachte 8] aangetroffen.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 5] met [medeverdachte 2] gesprekken voerde over klanten in de winkels en dat hij van [medeverdachte 2] opdrachten kreeg over het ophalen van ‘foto’s’. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken ook dat [medeverdachte 5] een rol had bij de inkoop van verdovende middelen. Zo laat hij op 20 februari 2015 aan [medeverdachte 2] weten dat er “20 bij de turk” ligt en heeft hij met [medeverdachte 2] meerdere gesprekken over prijzen en hoeveelheden. Verder volgt uit de tapgesprekken dat hij op 16 mei 2015 één van de vluchters uit de hennepdrogerij aan de [straat 3] te [plaats 3] was. Van deze tapgesprekken, bezien in onderling verband, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld dat zij gaan over de handel in softdrugs en niet (alleen) over reguliere werkzaamheden ten behoeve van de growshops.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 4] werkzaam was in de growshops. Zo wordt door [medeverdachte 2] meermalen aan [medeverdachte 4] gevraagd wanneer hij (eindelijk) komt werken. [medeverdachte 4] voerde ook opdrachten uit voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Op 29 april 2014 krijgt hij van [medeverdachte 2] de opdracht om “dat plaatje” mee te nemen, op 22 maart 2015 moet hij van [medeverdachte 1] post meenemen voor [verdachte] en op 11 maart 2015 zegt hij tegen [medeverdachte 2] dat hij “een halve kilo Am” nodig heeft. Ook al geldt voor de opdracht op 29 april 2014 dat deze buiten de tenlastegelegde periode valt, kan daaruit in ieder geval wel de wetenschap van [medeverdachte 4] van het oogmerk van de organisatie afgeleid worden en het kennelijk al eerder werkzaamheden verrichten voor [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken blijkt verder dat hij op 16 mei 2015 de vluchters van de hennepdrogerij aan de [straat 3] te [plaats 3] ophaalt en dat hij in het bezit is van een PGP-telefoon.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie hadden, maar daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit hebben geleverd. Voor zover deze bijdragen op zichzelf niet strafbaar waren, doet dit er niet af aan af dat zij wel hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deel uitmaakten van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat als oogmerk had het plegen van drugsfeiten.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de criminele organisatie tevens als oogmerk had het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasj. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er vaak verdovende middelen werden verkocht aan kopers uit het buitenland en zullen de verdovende middelen daarna door de kopers buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het oogmerk van de organisatie daar specifiek op was gericht. De verdachten zullen daarvan worden vrijgesproken.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deel hebben uitgemaakt van een organisatie die zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe. Er was sprake van een samenwerkingsverband tussen de genoemde leden van de organisatie met een bepaalde structuur en duurzaamheid, waarbij ieder zijn eigen rol had.
Voor [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer aan de criminele organisatie zijn geweest van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 3] geldt dat is bewezen dat hij deelnemer aan de criminele organisatie is geweest van 1 mei 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 en voor [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015.
4.3.3.4
Feit 4 - witwassen
4.3.2.4.1 Partiële vrijspraakDe rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van het ten laste gelegde witwassen ten aanzien van het contante geldbedrag van € 21.200. Dit geldbedrag is aangetroffen bij de fouillering van de echtgenote van [verdachte] , [naam 3] . Bij dit bedrag zat een groot aantal, zeer ongebruikelijke coupures van € 500. Zij heeft verklaard dat zij dit geld al twee jaar bewaarde in haar beautycase en dat dit geldbedrag van haar is. Het bedrag, dat kennelijk niet is opgegeven aan de Belastingdienst, zou gaan om een gespaard bedrag dat bestaat uit de opbrengst van in Marokko verkochte bruiloftssieraden (€ 12.000), een contant verkregen verjaardags- (€ 500) en moederdags- (€ 50) cadeau, een gift in contanten van haar moeder (€ 6000) en zorgtoeslag. [verdachte] heeft wisselend verklaard: zowel dat hij niet aan het vermogen van zijn vrouw kwam als dat hun vermogens niet gescheiden zijn. Het gaat om een heel groot contant bedrag, waarover [naam 3] heeft verklaard dat zij dit uit de beautycase heeft gehaald en in haar onderbroek heeft gestopt toen ze de deur opendeed omdat ze bang was dat dit zou worden gestolen. Opvallend daarbij is dat de politie toch nog geld, € 400,-, in de beautycase heeft aangetroffen. De vraag of er een vermoeden bestaat dat het bedrag een criminele herkomst heeft, hoeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet beantwoord te worden, nu de rechtbank van oordeel is dat onder deze omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat dit contante geldbedrag (mede) aan [verdachte] toebehoort en dat hij van het verbergen dan wel verhullen (van de herkomst) daarvan op de hoogte was. Dit betekent dat [verdachte] van dit onderdeel van de witwasverdenking moet worden vrijgesproken.
4.3.2.4.2 Inleidende overweging
De rechtbank zal met betrekking tot de verdenking aangaande het witwassen in paragraaf 4.3.2.4.3 eerst aandacht besteden aan de feiten en omstandigheden die in dit zaaksdossier een rol spelen. De rechtbank zal in paragraaf 4.3.2.4.4 het juridisch kader benoemen. In de daaropvolgende paragrafen zal het juridisch kader worden toegepast op deze zaak en zal worden beoordeeld of het witwassen bewezenverklaard kan worden.
4.3.2.4.3 Feiten en omstandigheden
Financiële situatie[verdachte] is op [datum] 1995 in gemeenschap van goederen getrouwd met [naam 3] . Dit betekent dat zij als elkaars fiscaal partner worden beschouwd door de Belastingdienst. Bij de Nederlandse Belastingdienst zijn, over de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 februari 2014, gegevens opgevraagd over hun gezamenlijk inkomen. Over een periode van ruim vijf jaar is een totaalinkomen bekend geworden van € 102.782. Dit komt neer op een gemiddeld inkomen van € 1.713 per maand. [verdachte] heeft inkomsten genoten uit werkzaamheden ten behoeve van de overheid in Marokko . Het is niet duidelijk of dit een bruto- of netto-inkomen is. [naam 3] heeft geen inkomen uit arbeid of een uitkering, maar ontvangt periodiek kinderbijslag voor haar kinderen. Er is geen melding van vermogen in de aangiftes.
Uit onderzoek bij het kadaster is naar voren gekomen dat [verdachte] en [naam 3] het onroerend goed aan [adres] te [plaats 2] in eigendom hebben. Verder blijkt uit gegevens van de RDW dat [naam 3] in de tenlastegelegde periode de tenaamgestelde is geweest van de auto van het merk BMW, type X5 Reihe (voor het eerst toegelaten 30 april 2008), voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
De BMW
Op 9 juni 2015 is de woning van verdachte aan [adres] in [plaats 2] doorzocht. Bij dat adres is de hiervoor omschreven BMW aangetroffen en in beslag genomen. In de ouderslaapkamer zijn diverse documenten in beslag genomen die in relatie zijn te brengen met deze BMW. Het gaat om de volgende stukken:
- een bestelbon d.d. 5 januari 2008 bij het Belgisch bedrijf Bavaria Motors NV, waarbij [naam 9] als koper is genoteerd. Er is een voorschot van 2000 euro ontvangen, de auto zal worden geëxporteerd naar Marokko . Er zal € 13.210 BTW borg worden betaald;
- een factuur van 30 april 2008 van dit Belgische bedrijf aan het Marokkaanse bedrijf [SARL 1] , waarbij de zoon van verdachte [naam 4] als chauffeur (“ maroc driver”) wordt opgegeven. De koopprijs bedraagt € 62.900. Op de factuur staat een handgeschreven aantekening:
2.000 € voorschot,
60.900 € ABC op 30/4 ontvangen
+ 13.210 € BTW borg ontvangen;
- een Frans verzekeringsbewijs voor [naam 4] voor de periode 1 juni 2008 tot en met 31 juli 2008;
- een Duitse koopovereenkomst, waarbij [naam 4] de auto verkoopt aan [medeverdachte 2] , door partijen ondertekend en gedateerd 1 juli 2010 te [plaats 2] ;
- Duitse verzekeringsbewijzen op naam [medeverdachte 2] voor de periode 8 juli 2010 tot en met 7 oktober 2010;
- een Duits verzekeringsbewijs (van 15 maart 20212 tot en met 14 april 2012) en kentekenbewijzen (d.d. 15 maart 2012) op naam van [naam 5] . [naam 5] heeft adressen in Spanje en Marokko ;
- een koopovereenkomst waarin [naam 5] verkoopt aan [naam 3] , ondertekend en gedateerd op 2 april 2012 te [plaats 2] .
Uit de resultaten van de rechtshulpverzoeken komt naar voren dat [verdachte] (mede)aandeelhouder is van het bedrijf [SARL 1] in Marokko . Uit bevraging van de GBA wordt duidelijk dat [naam 4] de zoon is van [verdachte] . [medeverdachte 2] is een medeverdachte die tegelijk met [verdachte] in strafrechtelijk onderzoek Biedenkopf naar voren is gekomen. De status van [naam 5] is niet geheel duidelijk. In een aktetas, die op de zolder van [adres] is aangetroffen, bevindt zich wel een kopie van een Spaans verblijfsdocument ten name van [naam 5] . Deze tas kan aan [verdachte] worden gelieerd nu zijn rijbewijs en bankpassen, alsook zijn bankafschriften, in de tas bewaard zijn.
[naam 3] heeft over de auto verklaard dat [verdachte] dit voertuig eerst heeft gebruikt in de tijd dat hij in Marokko heeft verbleven. Dit heeft ongeveer twee tot drie jaar geduurd. [verdachte] heeft nadien de auto op haar naam laten stellen, aldus [naam 3] .
[adres] in [plaats 2]
[verdachte] en [naam 3] zijn per 9 maart 2009, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar geworden van het onroerend goed aan [adres] in [plaats 2] . Hieraan is een koopovereenkomst voorafgegaan tussen de woningstichting Aramis (als verkoper) en [verdachte] met zijn echtgenote (als koper). De overeenkomst is getekend op respectievelijk 4 juli 2008 en 30 juni 2008. De totale koopsom bedraagt € 132.750. Het echtpaar heeft ter financiering van de koopsom een hypotheekaanvraag ingediend bij BLG hypotheekbank voor een bedrag van € 50.000. De echtelieden hebben een ondertekende inkomensverklaring overgelegd, alsook een kopie van hun legitimatiebewijs. De hypotheekofferte is geaccepteerd, waarna de hypothecaire lening op 2 maart 2009 is verstrekt.
Uit informatie van [notaris] te [plaats 2] blijkt dat, voor de aankoop van voormeld pand, in totaal € 92.275 is gestort op de derdengeldrekening van de notaris. Er is in eerste instantie € 13.275 overgeschreven, daarna € 46.000 en tenslotte heeft een transactie plaatsgevonden van € 33.000. Bij twee van deze drie transacties is een belangrijke rol weggelegd voor [B.V. 2] (eerder actief onder de handelsnamen: [handelsnaam] ), de bestuurder van deze onderneming [naam 6] , en diens vrouw [naam 7] . De bedragen van € 13.275 en € 33.000 zijn overgemaakt naar de notaris via een privérekening van (de echtgenote van) [naam 6] en een zakelijke rekening van [B.V. 2] .
Uit nader onderzoek blijkt dat op 8 januari 2009 van de rekening van [naam 3] een bedrag van € 14.000 bancair is overgeschreven met als tenaamstelling ‘ [naam 6] [naam 7] ’. Uit de factuuraantekeningen van [handelsnaam] blijkt dat van dat bedrag € 725 bestemd is voor de onderneming en € 13.275 voor de notaris. Door een overboeking van spaargeld en contante stortingen heeft [naam 3] , op 5 en 6 februari 2009, rechtstreeks vanaf haar rekening € 46.000 naar de derdengeldrekening van de notaris overgemaakt. Tenslotte is in de woning van [verdachte] zowel een kwitantie van 16 februari 2009 van een contante storting van € 33.000 ten behoeve van [B.V. 2] aangetroffen, alsook de telegiro-spoedbetaling van € 33.000, op diezelfde dag, van [B.V. 2] naar de notaris.
De contante stortingen
Er is onderzoek gedaan naar de Nederlandse bankrekeningen (van ING en ABN AMRO) die in beheer zijn bij [verdachte] en zijn echtgenote. In de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 oktober 2014 is op hun bankrekeningen € 169.900 aan contanten gestort. Uit onderzoek is gebleken dat er een bedrag van € 21.280 is gebruikt voor de aankoop van de woning aan [adres] in [plaats 2] . Het overige bedrag van € 148.620 is nagenoeg geheel gebruikt voor levensonderhoud. In voormelde periode is in totaal 139 keer contant geld gestort op de bankrekeningen.
4.3.2.4.4 Het juridisch kader
Algemene overwegingDe rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In deze zaak is geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en de witwasvoorwerpen waarop de tenlastelegging ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Beoordelingskader Hoge RaadAangezien er geen sprake is van een concreet gronddelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen het beoordelingskader van de Hoge Raad worden toegepast. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag vervolgens worden verlangd dat hij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat deze verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder, het moment en de wijze waarop deze uitleg tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek heeft verklaard. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring over de beweerdelijke alternatieve herkomst. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in de bewijsoverwegingen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft
.
4.3.2.4.5 Het witwasvermoeden
Op basis van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn overwogen en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Het staat in de eerste plaats vast dat [verdachte] en [naam 3] , volgens de gegevens bekend bij de Nederlandse Belastingdienst, niet over voldoende legale middelen beschikten die de aanschaf van het voertuig, het onroerend goed en het doen van de contante stortingen kunnen verklaren. De transacties staan niet in verhouding tot de inkomsten en er blijkt uit de aangiftes bij de Belastingdienst niet van vermogen in Nederland danwel het buitenland.
In de tweede plaats volgt uit de bewijsoverwegingen in dit vonnis, onder feit 3, dat [verdachte] in de periode van 14 april 2014 tot en met 28 februari 2015 lid was van een criminele organisatie die in hennep en hasj handelt. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dit soort feiten (de handel in softdrugs in het georganiseerde criminele milieu) grote hoeveelheden cash geld omgaan. [verdachte] en [naam 3] hebben, mede gelet op de stortingen van contant geld en het bij de doorzoeking aangetroffen grote bedrag, ook grote hoeveelheden contant geld voorhanden gehad. Het bezit van grote contante bedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd.
Een derde witwasindicator in dit geval is dat, - zo concludeert de rechtbank uit de genoemde feiten- in ieder geval bij de procedure rond de aanschaf en tenaamstelling van de BMW, gebruik is gemaakt van meerdere (tussen)personen, met verschillende nationaliteiten, waarbij een aantal documenten in een buitenlandse taal is opgesteld. Het gevolg is dat transactiestromen onduidelijk zijn en minder snel te herleiden valt wanneer er wie verantwoordelijk is en wie de feitelijk eigenaar is. In dit geval wordt een auto -nadat deze eerst op een andere naam is besteld en aanbetaald- gekocht in België, door een Marokkaans bedrijf, met Nederlandse vertegenwoordiging. Daarna wordt het voertuig verkocht door de zoon van verdachte en nemen allerlei betrokkenen het voertuig korte tijd van elkaar over, waarbij relaties bestaan met Nederland, Duitsland, Spanje en Marokko . De personen staan in elk geval, zonder uitzondering, in een bepaalde verhouding tot [verdachte] en zeer opvallend is dat relevante documenten van de keten van overdrachten die ten aanzien van deze BMW plaats zouden hebben gevonden in de slaapkamer van [verdachte] werden aangetroffen.
De rechtbank wijst voorts nog op de uiterst opvallende situatie rondom de hypotheekaanvraag bij BLG hypotheekbank. [verdachte] heeft bij de inkomensverklaring geen beroep of specifieke functie vermeld, maar wel een bruto-jaarinkomen opgegeven van € 30.000. Er zijn geen bewijsstukken van een dergelijk inkomen aangeleverd. Er is aangegeven dat de datum van indiensttreding 1 januari 1997 is. Voor zover bekend is [verdachte] destijds betrokken geweest bij [coffeeshop] , maar deze onderneming is al in 2001 ontbonden. Er is niet gecontroleerd of het dienstverband nog actueel is, hetgeen waarschijnlijk niet het geval is. Naast de inkomensverklaring zijn alleen kopieën van de legitimatiebewijzen overgelegd. Op basis van deze summiere informatie is wel een hypotheek verstrekt. Dit is een ongebruikelijke gang van zaken in het vastgoedsegment en komt onzakelijk over.
Tot slot verdient het opmerking dat [verdachte] en zijn echtgenote in vijf jaar 139 contante stortingen hebben verricht, waarbij de meldgrens van € 2.000 23 keer is overstegen. Conform de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme (WWFT) zijn aangewezen instellingen, waaronder banken, verplicht melding te maken van ongebruikelijke transacties. Deze verplichting geldt hoe dan ook wanneer de meldgrens wordt overschreden. Dat is in onderhavig geval dus meermalen aan de orde. De oorsprong van de financiële middelen om de stortingen te kunnen verrichten is onduidelijk gebleven, waardoor de stortingen niet adequaat kunnen worden verklaard.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de tenlastegelegde objecten en geldbedragen hiermee is komen vast te staan. Onder de gegeven omstandigheden mag van [verdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd over de herkomst van het aankoopbedrag van de auto, de woning en de gestorte geldbedragen.
4.3.2.4.6 De verklaring van verdachte (deel I)
[verdachte] is meermalen, in 2015, 2016, 2017 en 2022, door de politie verhoord. Hieruit is het volgende naar voren gekomen.
Met betrekking tot de BMW [kenteken 1]
Bij de politie heeft [verdachte] over de BMW verklaard dat hij deze auto heeft gekocht voor ongeveer € 20.000. Ze hadden eerst een Toyota verkocht voor € 13.000 of € 14.000 en er nog extra geld bijgelegd. Dit extra geld zou afkomstig kunnen zijn vanuit de inkomsten uit Marokko of vanuit een lening. Geconfronteerd met de aankoopfactuur op naam van [SARL 1] uit 2008 geeft [verdachte] aan niet meer te weten of de aankoop van de BMW via het bedrijf [SARL 1] is verlopen. Ter zitting verklaart [verdachte] op de vraag of hij de BMW op 30 april 2008 al dan niet via [SARL 1] heeft gekocht bevestigend. Hij heeft in Marokko voor de BMW betaald aan iemand die de auto naar Marokko heeft gebracht. Later in de verklaring ter zitting geeft [verdachte] aan dat zijn zoon [naam 4] de BMW heeft gebracht. [verdachte] heeft het geld voor de BMW aan een man gegeven. Hij kocht de BMW ongezien, niet bij een autohandelaar maar bij een privépersoon uit Tanger. Hij heeft voor de BMW tussen 60.000 en 70.000 euro betaald in Marokko met geld van een bedrijf of met geld dat hij uit een bedrijf heeft gehaald. Hij weet dat niet meer. Later verklaart [verdachte] dat het geld waarmee hij de BMW betaalde afkomstig was van [SARL 1] . Hij heeft geen bankafschriften van [SARL 1] . Tenslotte verklaart [verdachte] dat het ook kan zijn dat de BMW met geld van een privérekening in Tanger is betaald. Over het bedrijf [SARL 1] verklaart [verdachte] nog dat daar geen activiteiten in zijn en ook niet waren.
Met betrekking tot het pand aan [adres] in [plaats 2]
[verdachte] heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de aankoop van het pand aan [adres] in [plaats 2] . Hij kan zich geen details meer herinneren. Hij heeft ‘het beeld’ dat de financiering van het pand is verlopen via geld van zijn privébankrekening in Marokko . De bedragen op de rekening van [naam 3] kunnen van hem zelf of van haar afkomstig zijn. [verdachte] heeft zijn echtgenote doorlopend van contante financiële middelen voorzien.
Met betrekking tot de contante stortingen
Volgens [verdachte] is de herkomst van de contante stortingen te verklaren uit de activiteiten in Marokko , waarmee geld is verdiend. [verdachte] is betrokken bij diverse Marokkaanse bedrijven en doet investeringen in de agrarische sector. Het is niet uit te sluiten dat hij zelf contant geld heeft gestort op de rekeningen, maar ook [naam 3] kan dit hebben gedaan. Door of namens [verdachte] zijn van de privébankrekening in Marokko contant dirhams opgenomen, waarna deze valuta in Marokko zijn omgewisseld in euro’s. Het contant geld is naar Nederland meegenomen en op de Nederlandse privébankrekeningen gestort.
4.3.2.4.7 De verklaring van verdachte (deel II)
Er is, door zijn voormalig advocaat, namens [verdachte] op 10 november 2015 een schrijven overgelegd, waarbij een aantal stukken is toegezonden. Uit deze stukken komt het volgende naar voren.
Er zijn door accountant M. [accountant] omzetgegevens overgelegd van twee bedrijven waaraan [verdachte] verbonden is. Het bedrijf [SARL 3] heeft over de periode vanaf 2006 tot en met 2010 een omzet behaald van MAD 13.670.449,64. Dit komt overeen met € 1.142.668,15. Het bedrijf [SARL 2] heeft gedurende de periode vanaf 2006 tot en met 2010 een totaalomzet behaald van MAD 1.787.608,37. Dit komt neer op € 182.500,57.
Voorts zijn er drie Arabische getuigenverklaringen, inclusief vertaling, overgelegd. [getuige 2] verklaart dat hij met [verdachte] een samenwerkingsverband is aangegaan, met betrekking tot een agrarisch project, voor de productie van meloenen en het drijven van een groothandel in sinaasappels en andere vruchten. In de periode vanaf 2001 tot en met 2006 zou [verdachte] als geldschieter kapitaal beschikbaar hebben gesteld. Er is een totaalinvestering gedaan van MAD 6.500.000 (€ 591.000). [getuige 3] verklaart dat hij als assistent van [verdachte] , in de periode vanaf 2003 tot en met 2008, citrusvruchten voor hem heeft ingekocht. [verdachte] heeft gezorgd voor doorverkoop. [naam 8] , een veeboer, verklaart dat [verdachte] hem heeft voorgesteld om ieder jaar lammeren te kopen en die later als schaap te verkopen voor het offerfeest. Dit heeft zich voorgedaan in de periode vanaf 2002 tot en met 2005 en in 2007. [verdachte] heeft elk jaar voor 1000 lammeren geld geïnvesteerd. De lammeren zijn voor (niet meer dan) MAD 1500 per stuk gekocht, waarna de schapen voor (niet minder dan) MAD 2500 per stuk zijn verkocht.
4.3.2.4.8 Het onderzoek door het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de verklaring van [verdachte] over zijn inkomsten aangemerkt als wisselend, deels tegenstrijdig en onvoldoende concreet en verifieerbaar. Er is naar aanleiding van de verklaringen van [verdachte] dat er inkomen uit Marokko zou zijn geweest wel nader onderzoek verricht door het Openbaar Ministerie en er zijn rechtshulpverzoeken aan Marokko verstuurd. In 2016 zijn de resultaten hiervan ingezonden. De rechtbank zal in deze paragraaf deze stukken en het overig onderzoek bespreken, zodat per onderdeel kan worden bepaald hoe deze resultaten moeten worden bezien in relatie tot het witwasvermoeden.
De Marokkaanse bedrijvenUit de ingezonden bedrijfsstatuten is bekend geworden dat [verdachte] (mede)aandeelhouder is van de volgende bedrijven in Marokko :
- [SARL 3] (handelsbedrijf en veerdienstexploitant);
- [SARL 2] (een reisbureau en ticketverkooppunt);
- [SARL 4] SARL (verhuurbedrijf van Caterpillars);
- [bedrijf 1] (onbekend);
- [bedrijf 2] (producent van aluminium rolluiken);
- [SARL 1] (promotor van vastgoed, aannemer, beheer van transportetablissementen);
- [SARL 5] (verzorging van radio-uitzendingen);
- [bedrijf 3] (promotor van vastgoed en bouwactiviteiten).
Volgens [verdachte] is alleen met de eerste drie ondernemingen uit voornoemd overzicht winst gemaakt. Met de overige ondernemingen uit voormeld overzicht zijn geen tot zeer weinig bedrijfsactiviteiten ondernomen, zo heeft het Openbaar Ministerie uit zijn verklaringen afgeleid. Het Openbaar Ministerie heeft daarom alleen nader onderzoek verricht naar [SARL 3] , [SARL 2] en [SARL 4] . Uit dit onderzoek trekt het Openbaar Ministerie de volgende conclusies.
Uit de bedrijfsadministratie blijkt dat deze drie bedrijven geen tot nauwelijks omzet hebben gegenereerd. De kosten die zijn gemaakt, houden geen verband met het bedrijfsresultaat. Door het ontbreken van een substantiële omzet en doorlopende kosten hebben de bedrijven aanzienlijke verliezen geleden, waardoor er geen winstuitkering heeft kunnen plaatsvinden. Er is met name vermogen aangetrokken, hetgeen afkomstig bleek van de eigen aandeelhouders. Dit betreft investeringen gericht op aandelenkapitaal en rekeningen vennoten. Hier lijkt geen logische economische grondslag voor te zijn, aangezien er geen rendement op de aandelen is verkregen. Verder komen de afgesloten leningen onzakelijk over (geen tot nauwelijks rentelasten) en blijkt uit de kengetallen dat dit geen gezonde ondernemingen zijn.
Er zijn door de verdediging van [verdachte] , van zowel [SARL 3] als van [SARL 2] , andere omzetgegevens ontvangen. Deze gegevens zouden zijn verstrekt door [accountant] , die ook in het kader van de rechtshulpverzoeken heeft gerapporteerd en is verhoord. Hoewel het rechtshulpverzoek en de verdediging daarmee zijn uitgegaan van dezelfde bron van informatieverstrekking zijn de resultaten tegenstrijdig. Het gaat om verschillende omzetgegevens die elkaar niet benaderen. De discrepanties tussen de bedragen zijn zeer groot. Ook verschillen de jaartallen waarin er omzet zou zijn behaald. Daarbij moet worden opgeteld dat [verdachte] in zijn verhoren, zonder onderbouwing, weer andere omzetgegevens van de bedrijven en andere jaartallen heeft genoemd.
Tussenconclusie
De rechtbank onderschrijft de conclusies van het Openbaar Ministerie. Allereerst geldt dat de verklaringen van [verdachte] weliswaar inkomen benoemen, maar ook dat deze verklaringen wisselend zijn en voorts dat de verklaringen weinig concreet en niet of slechts beperkt verifieerbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat de namens [verdachte] overgelegde gegevens over de Marokkaanse bedrijven, waarvan [verdachte] (mede)aandeelhouder is, het witwasvermoeden niet hebben kunnen weerleggen. Het blijft onduidelijk van welke bedragen moet worden uitgegaan, op welke jaartallen het één en ander betrekking heeft en bovenal wat de herkomst is van de opgevoerde bedragen. Er zijn meerdere tegenstrijdigheden in de informatieverstrekking en veel blijft daardoor onduidelijk. Zonder een eenduidig beeld over de cijfers, de tijdspanne waarop de gegevens van toepassing zijn en de relevantie voor de periode waarop de witwasverdenking ziet, wordt de witwasverdenking er niet minder op, integendeel.
De Marokkaans agrarische sector
[verdachte] heeft, voor het eerst in zijn verklaring van 24 november 2016, verklaard dat hij geld heeft verdiend in de Marokkaanse agrarische sector. De verdediging heeft dit onderbouwd met voornoemde getuigenverklaringen.
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover [verdachte] over de agrarische activiteiten heeft verklaard, hij deze activiteiten vaag en in algemene termen heeft omschreven. [verdachte] is bij zijn uitleg niet verder gekomen dan de algemene terminologie, zo verklaart hij op 24 november 2016: “Wij huren grond en gaan daar gewassen op verbouwen, soms zelf of soms met een andere investeerder”. [verdachte] noemt nauwelijks concrete activiteiten, noemt geen specifieke bedragen van investeringen, omzetten of winsten en kan evenmin concretiseren welke winst is gestort op welke bankrekening. Zelfs wanneer getuigen dit concreter maken, zoals [getuige 2] en [naam 8] , blijft onduidelijk wat dit voor [verdachte] heeft betekend. Bovenal blijft de herkomst van de door [verdachte] geïnvesteerde bedragen onbekend. In dit verband is veelbetekenend dat [verdachte] , desgevraagd, onvoldoende duidelijkheid kan geven over welke bankrekeningen bij welke bank hij persoonlijk en middels zijn bedrijven had. Dit is een ongeloofwaardige gang van zaken voor iemand die veel investeert en een groot kapitaal aandraagt.
Bovendien is verificatie van de verklaring over de agrarische inkomsten moeizaam. [verdachte] heeft namelijk in zijn verhoor al te kennen gegeven dat hij geen administratie hiervan heeft moeten bijhouden, en kennelijk ook niet (onverplicht) heeft bijgehouden. De Marokkaanse autoriteiten hebben bevestigd, bij uitvoering van het rechtshulpverzoek, dat activiteiten in de agrarische sector zijn vrijgesteld van belastingen. Dit beperkt de mogelijkheden tot verificatie.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat de gegevens over de inkomsten uit de Marokkaanse agrarische sector, waarin [verdachte] met name als investeerder zou zijn opgetreden, het witwasvermoeden niet hebben kunnen ontkrachten. De verklaring van [verdachte] is (in zijn totaliteit) onvoldoende concreet en oncontroleerbaar en op onderdelen komt de verklaring van [verdachte] zelfs hoogst onaannemelijk voor.
De overige bevindingen
Uit onderzoek bij de RDW is gebleken dat [naam 3] in de periode van 13 maart 2003 tot 19 april 2012, een Toyota met [kenteken 2] op naam heeft gehad. [naam 3] heeft verklaard dat haar man de BMW had en gebruikte toen hij in Marokko was. Later heeft zij de auto op naam gekregen. [verdachte] heeft verklaard na 2010 niet meer in Marokko te zijn geweest. Hetgeen [verdachte] in eerste instantie verklaarde dat hij de BMW grotendeels financierde met de opbrengst van de Toyota wordt door deze bevindingen weerlegd. [verdachte] had de BMW, zoals hij later ook heeft verklaard, al jaren vóór 2012 (het jaar van de verkoop van de Toyota) in zijn bezit. Zijn verklaring over de herkomst van het aankoopbedrag is innerlijk tegenstrijdig, wisselend en hoogst onwaarschijnlijk. De verklaring is bovendien niet concreet en niet verifieerbaar. Het vermoeden van witwassen wordt er niet door ontkracht.
In de woning aan [adres] in [plaats 2] zijn Marokkaanse bankbescheiden aangetroffen. Het gaat om de bankrekeningen van [verdachte] , zijn echtgenote en [SARL 3] . Hieruit komt naar voren dat in de periode van januari 2008 tot en met april 2011 voor MAD 9.079.494 (€ 825.400) contant bij Marokkaanse banken is opgenomen. De rechtbank stelt andermaal vast dat niet herleidbaar is wat de bron is van deze bedragen. Op de bankafschriften in het dossier staan, voor wat betreft de bijschrijvingen/stortingen, geen tenaamstellingen van de wederpartij en geen specifieke transactieomschrijvingen vermeld die het één en ander nader kunnen duiden.
Daarnaast is de uitleg van [verdachte] over de contante opnames in Marokko en stortingen in Nederland onlogisch en omslachtig. Hij heeft Marokkaanse dirhams contant opgenomen en deze valuta in Marokko omgewisseld in euro’s. [verdachte] heeft zich er, kennelijk, nooit voor ingespannen om een eurorekening te openen in Marokko . Hij heeft ook niet direct, in Marokko , de stortingen op Nederlandse rekeningen verricht na het wisselen van dirhams in euro’s. Door zijn handelswijze blijft [verdachte] afhankelijk van een (volatiele) wisselkoers en heeft hij commissie moeten betalen aan geldwisselkantoren. De rechtbank telt daarbij op dat er van de contante stortingen in Marokko slechts zeven kwitanties zijn teruggevonden. Ook over hoe, hoe vaak en door wie de contante geldbedragen naar Nederland zijn vervoerd heeft [verdachte] onvoldoende specifiek en concreet, en op een aantal punten tegenstrijdig en ongeloofwaardig, verklaard. De stelling van [verdachte] , dat hij telkens bij de Spaanse douane melding heeft gemaakt van het vervoer van grote contante bedragen, wordt niet ondersteund door het dossier. Dit is bovendien een risicovolle manier van het vervoer van geld. De logica rondom de contante stortingen kan dus niet goed worden achterhaald.
4.3.2.4.9 De aanvullende stukken
Aanvullende stukken
De verdediging heeft, ruim een week voor de start van de inhoudelijke behandeling, een verzoek gedaan tot voeging van nieuwe stukken aan het dossier. Het gaat om een groot aantal documenten van honderden pagina’s. Er is gewezen op (privé)bankafschriften van [verdachte] en [SARL 2] in Marokko . Er zijn meerdere fiscale documenten ingezonden, zowel uit Marokko als uit Nederland. Verder zijn bedrijfsbescheiden overhandigd van [SARL 3] , [SARL 2] en [SARL 1] Villages (deels in relatie tot Comarit aangaande facturatie en verrekening van betalingen). De rechtbank heeft voeging van deze stukken deels toegestaan en deels afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen hiervoor is vastgesteld over de Marokkaanse ondernemingen van [verdachte] , niet door het overhandigen van aanvullende documenten is weerlegd. De signaleringen hierover uit paragraaf 4.3.2.4.8 dienen hier dan ook als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft op basis van de aanvullende documenten, die nog altijd (deels) incompleet zijn, het volgende geconcludeerd.
Er blijft een fragmentair beeld bestaan. De stellingname van [verdachte] , over de beweerdelijk legale herkomst is hierdoor niet verstevigd. Er is van de aanvullende informatie geen logisch geheel te maken. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor verband tussen de winst die met zijn bedrijven gemaakt zou zijn en stortingen op de rekening van [verdachte] in Marokko . Daarbij geldt dat – voor zover de rechtbank uit de ongeordende en niet nader toegelichte rekeningafschriften heeft kunnen afleiden – uit deze rekeningafschriften niet blijkt van winstuitkeringen of andere betalingen van de bedrijven aan [verdachte] . Uit de afschriften van de rekeningen blijkt alleen maar dat er transactiestromen plaatsvinden. Het is onduidelijk wat de herkomst is en naar wiens rekening het (giraal of chartaal) bedrag wordt overgemaakt. Overigens lijkt er überhaupt nauwelijks sprake te zijn van stortingen/overboekingen op de desbetreffende rekeningen. Zo is er – zo leidt de rechtbank uit de overgelegde afschriften af – op de rekening met [nummer] ten name van [verdachte] van de Banque Populaire agence Temara, naast de maandelijkse storting van kennelijk het salaris als parlementslid, slechts sprake van zeven bijschrijvingen/stortingen in de periode van 4 januari 2008 tot en met 29 juni 2010 waarvan de bron onduidelijk blijft (met omschrijvingen als: “virement en votre faveur”en “versement par vous même”). Daarnaast blijft voor de rechtbank volstrekt onduidelijk welke opnames van de privérekening in Marokko in relatie zijn te brengen met de contante stortingen op de rekeningen van [verdachte] en [naam 3] in Nederland.
De aanvullende Marokkaanse bedrijfsadministratie voegt daar niets aan toe. Het schept geen nadere verduidelijking waar dit noodzakelijk is. Dit geldt ook voor de fiscale stukken. Deze stukken geven algemene informatie. Er blijkt niet uit dat de witwasverdenking onjuist is of dat anders tegen de verklaring van [verdachte] moet worden aangekeken. Voor zover daar al uit kan worden afgeleid dat er door de bedrijven winst is gemaakt, wordt uit de overgelegde stukken niet duidelijk dat en voor welk bedrag deze winst aan [verdachte] is uitgekeerd/overgemaakt. Ook geven deze stukken geen aanleiding tot het (laten) doen van nader onderzoek. De verdediging heeft aangevoerd dat de stukken laat aangeleverd zijn en dat er meer stukken zijn, maar dat het onmogelijk was om (tijdig) aan deze stukken te komen, door de tegenwerking vanuit Marokko en de onwilligheid van het Openbaar Ministerie. Dat [verdachte] beperkt was in het afleggen van een meer concrete verklaring over de winsten en de geldstromen en het geven van een toelichting op de overgelegde stukken, is echter niet gesteld of gebleken.
De rechtbank neemt in dit verband voorts in aanmerking dat [verdachte] nooit melding heeft gemaakt bij de Belastingdienst van contante geldstromen als inkomen of vermogen, terwijl er door [naam 3] wel toeslagen werden ontvangen. Daarmee wordt voor de rechtbank nog maar eens onderstreept dat er geen enkel aanknopingspunt is meegegeven om aan de hand van de door [verdachte] geschetste gang van zaken, de herkomst van de gelden beter te kunnen onderzoeken. Kortom: ook de aanvullende stukken hebben het witwasvermoeden niet ontzenuwd.
4.3.2.4.10 De voorwaardelijke verzoekenDe rechtbank ziet mede gelet op het bovenstaande geen noodzaak om de behandeling van de zaak te heropenen om uitvoering te geven aan de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging, inhoudende het horen van getuigen, het (laten) verrichten van nader onderzoek en het aan de verdediging verstrekken van stukken ter eventuele voeging in het dossier. De resultaten van het WOD-traject worden niet voor het bewijs gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat alle verzoeken moeten worden afgewezen.
4.3.2.4.11 Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van de overwegingen hierboven dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden voor de BMW, het pand aan [adres] in [plaats 2] en de contante stortingen, waardoor [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoogte van de bedragen, het aantal contante stortingen en de periode van enkele jaren waarin het één en ander heeft plaatsgevonden, ook het onderdeel ‘gewoonte’ bewezenverklaard kan worden. [verdachte] heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
4.3.3.5
Feit 5 - voorhanden hebben wapens en munitie
Aangezien [verdachte] ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen 20GOA13034-858, pagina’s E04471 tot en met E04473;
- het proces-verbaal van bevindingen 20GOA13034-850, pagina’s E04474 en E04475;
- het proces-verbaal van bevindingen 20GOA13034-855, pagina’s E04487 tot en met E04492;
- het proces-verbaal van bevindingen 20GOA13034-849, pagina’s E04561 en E04562.