ECLI:NL:RBZWB:2025:672

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK 24-025208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op gegevensdragers in strafzaak tegen klager wegens verdenking van moord/doodslag

Op 28 januari 2025 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het klaagschrift was ingediend door klager, vertegenwoordigd door mr. L.J. Bergsma, en betrof de opheffing van beslag op verschillende gegevensdragers die op 3 september 2024 in beslag waren genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de verdenking van moord c.q. doodslag op de partner van klager. Klager was niet verschenen bij de behandeling van het klaagschrift, maar zijn advocaat heeft het standpunt ingenomen dat het beslag onrechtmatig was, omdat de doorzoeking en inbeslagname plaatsvonden meer dan een jaar na het overlijden van zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de doorzoeking en inbeslagneming niet in deze procedure kon worden beoordeeld, maar dat er nog steeds een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, aangezien het onderzoek naar de gegevensdragers nog niet was afgerond. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-213113-23
raadkamernummer : 24-025208
datum : 28 januari 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [datum] 1967 te [plaats],
wonende op het [adres],
mr. L.J. Bergsma, advocaat te Rotterdam,
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, ingediend op 4 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 3 september 2024 onder klager, in zijn woning en in zijn voertuig in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem de volgende gegevensdragers in beslag zijn genomen:
laptop (goednummer 826598);
laptop (goednummer 826602);
externe HD (goednummer 826610);
USB-stick (goednummer 826612);
USB-stick (goednummer 826613);
USB-stick (goednummer 826615);
USB-stick (goednummer 826617);
USB-stick (goednummer 826618);
USB-stick (goednummer 826619);
SD-kaart (goednummer 826620);
SSD-kaart (harde schijf) (goednummer 826621);
tablet (goednummer 826609);
laptop (goednummer 826611);
smartphone (goednummer 826608);
smartphone (goednummer 826595);
smartphone (goednummer 2766756);
(hierna: de gegevensdragers);
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 14 januari 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. L.J. Bergsma als gemachtigd advocaat van klager, gehoord.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe heeft de raadsvrouw zich namens klager primair op het standpunt gesteld dat het beslag op de gegevensdragers dient te worden opgeheven, omdat de doorzoeking en de inbeslagname één jaar na het overlijden van de partner van klager onrechtmatig is geweest. De rechter-commissaris heeft de beslissing om al dan niet een machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming af te geven gebaseerd op de inhoud van het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming (pag. 519 van het voorgeleidingsdossier). In dit proces-verbaal zijn echter tal van feitelijke onjuistheden opgenomen, waardoor een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. Het doel van de aanvraag was het verkrijgen van de nodige bewijslast tegen klager en met dat doel is het proces-verbaal geschreven.
De raadsvrouw stelt zich namens klager subsidiair op het standpunt dat met het oog op waarheidsvinding, voortduren van de beslagen niet noodzakelijk is. Los van het feit dat er een gebrek is aan ernstige bezwaren, om welke reden reeds wordt gesteld dat er geen belang van waarheidsvinding (meer) is c.q. kan zijn, valt niet in te zien hoe de beslagen kunnen bijdragen aan de bewijsgaring door het Openbaar Ministerie ter zake van de verdenking tegen klager. Dat klemt temeer daar de verdenking betrekking heeft op het overlijden van zijn partner op 22 augustus 2023. De woning van klager is destijds onderzocht en klager heeft alle medewerking verleend aan het onderzoek aan de destijds inbeslaggenomen gegevensdragers. Niet valt in te zien hoe het belang van waarheidsvinding (nog) gediend zou zijn bij inbeslagname van de betreffende gegevensdragers op 3 september 2024.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen gegevensdragers aan klager nu het onderzoek daaraan nog niet is afgerond. Hij acht hetgeen door de raadsvouw ten aanzien van de onrechtmatigheid van de doorzoeking en het beslag naar voren is gebracht weliswaar minst genomen een vreemde gang van zaken beschrijft, maar het is niet aan de rechter om daar in deze procedure een oordeel over te geven. Bovendien is het volgens de officier van justitie maar de vraag of de rechter-commissaris tot een andere beslissing zou zijn gekomen, nu er meer informatie ligt dan alleen de door de raadsvrouw gestelde feitelijke onjuistheden om tot afgifte van een machtiging te komen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Op 3 september 2024 zijn in het onderliggende strafrechtelijke onderzoek ‘[onderzoek]’ onder klager de gegevensdragers waar het beklag op ziet in beslag genomen wegens de verdenking van moord c.q. doodslag op zijn partner. Namens klager is om teruggave van de inbeslaggenomen gegevensdragers verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de doorzoeking en de beslaglegging onrechtmatig moet worden geacht.
Het onderzoek met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag ziet op de formaliteiten waaraan een beslaglegging moet voldoen. Het ziet - gelet op het summiere karakter van de beklagprocedure ex art. 552a Sv - niet op vragen die betrekking hebben op de door de zittingsrechter te beantwoorden vragen. In het kader van het ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv dient de raadkamer, indien dit wordt bestreden en indien klager degene is onder wie het voorwerp in beslag is genomen, de rechtmatigheid van het beslag te toetsen, zonder daarbij in de beoordeling van de zaak te treden. Van de beklagrechter kan dat immers niet worden gevergd, dat hij ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure treedt. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure het dossier dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Hoewel de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming door de raadsvrouw gemotiveerd is betwist en hetgeen door haar in raadkamer is aangevoerd zeker vragen bij de rechtbank oproept, stelt de rechtbank vast dat de door de raadsvrouw gestelde feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, de te beantwoorden vragen van de zittingsrechter raken, zodat zij zich daar in deze procedure niet over zal uitlaten.
De rechtbank is niet gebleken dat niet aan de formaliteiten voor de inbeslagneming zelf is voldaan.
De gegevensdragers zijn in het kader van de waarheidsvinding in beslag genomen. Uit hetgeen door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht begrijpt de rechtbank dat het onderzoek aan de gegevensdragers nog niet is afgerond. Gelet hierop - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - is de rechtbank van oordeel dat er nog een strafvorderlijk belang bestaat bij voortduring van het beslag. Zij zal het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
-verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 28 januari 2025 genomen door mr. T.M. Brouwer rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 28 januari 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).